9
productiemiddelen en de producten van hunnen arbeid in particulieren eigendom toebehooren, hebben wij niet te onderzoeken. Wat wij aantoonen willen, is het volgende: De warenproductie is een maatschappelijke wijze van productie; zij is buiten den maatschappelijken samenhang ondenkbaar, ja, zij beteekent een uitbreiding der maatschappelijke productie tot buiten de grenzen der haar voorafgaande communistische productie (in den stam, de gemeenten of de patriarchale familie). Doch het maatschappelijk karakter treedt bij haar niet openlijk aan het licht.
Nemen wij een pottenbakker en een landbouwer eerst als leden van een Indische communistische dorpsgemeente, vervolgens als twee warenprocudenten. In het eerste geval werken beiden op gelijke wijze voor de gemeente; de een levert haar zijn potten, de ander zijn veldvruchten; de een ontvangt zijn aandeel aan veldvruchten, de ander aan potten. In het tweede geval verricht ieder onafhankelijk voor zichzelven zijn particulieren arbeid, doch ieder arbeidt (wellicht in dezelfde mate als vroeger) niet slechts voor zichzelven, maar ook voor den ander. Hierop ruilen zij hunne producten en mogelijk ontvangt de een evenveel veldvruchten, de ander evenveel potten, als hij vroeger ontving. Er schijnt feitelijk niets veranderd te zijn en toch verschillen beide processen van elkander tot in den grond.
In het eene geval ziet ieder aanstonds, dat het de maatschappij is die de verschillende soorten van arbeid in samenhang brengt, die den een voor den ander laat arbeiden en aan ieder zijn aandeel van het arbeidsproduct van den ander onmiddellijk toewijst. In het tweede geval arbeidt ieder schijnbaar voor zich zelven, en de wijze waarop ieder tot het product van den ander geraakt, schijnt niet aan het maatschappelijk karakter van hunnen arbeid te wijten te zijn, doch aan de eigenschappen van het product zelf. Het schijnt thans, dat niet de pottenbakker en de landarbeider voor elkander arbeiden, dat dus de pottenbakkersarbeid en de landarbeid voor de maatschappij noodzakelijke soorten van arbeid zijn, doch dat aan de potten en de veldvruchten mystieke eigenschappen kleven, die hun ruil in zekere verhoudingen bewerken. De verhoudingen der personen onderling, gelijk het maatschappelijk karakter van den arbeid ze bepaalt, verkrijgen onder de heerschappij der warenproductie den schijn van verhoudingen van dingen, nl. van producten, onderling. Zoolang de productie onmiddellijk maatschappelijk was, was zij onderworpen aan beslissing en leiding der maatschappij en lagen de verhoudingen der producenten tot elkander helder aan het licht. Zoodra echter de verschillende soorten van arbeid tot particulieren arbeid werden, elk onafhankelijk van de andere gedreven, zoodra de productie daarmede stelselloos werd, kregen de verhoudingen der producenten tot elkander den schijn van verhoudingen der producten. Voortaan berustte de beslissing omtrent de verhoudingen der producenten tot elkander niet meer bij dezen zelven; deze verhoudingen ontwikkelden zich onafhankelijk van den wil der menschen, de maatschappelijke machten groeiden hen over het hoofd, zij kwamen aan het naïef begrip van vorige eeuwen voor goddelijke machten te zijn, aan latere "meer verlichte" eeuwen machten der natuur.
Den natuurvormen der waren worden thans eigenschappen toegeschreven,