16
echter zou het onjuist zijn uit zulk een geval te willen besluiten dat de oorzaak in 't geheel niet bestond. De wetten van den val gelden bijv. slechts in de luchtledige ruimte: hier vallen een stuk lood en een veêr even snel omlaag. In de met lucht gevulde ruimte is het resultaat anders, wegens den weerstand van de lucht. Niettemin is de valwet juist.
Zoo is het ook met de waarde. Zoodra de warenproductie heerschende productievorm geworden was, moest het aan hen die bij deze productiewijze betrokken waren opvallen, dat de warenprijzen zich volgens vaste regelen bewegen en dit moest er toe leiden, dat men de oorzaken daarvan trachtte op te sporen. Het onderzoek van den warenprijs leidde tot de bepaling der waardegrootte. Doch zoomin als de zwaartekracht de eenige oorzaak der verschijnselen van den val is, zoomin is de waarde eener waar de eenige oorzaak van haren prijs. Marx zelf wijst er op dat er waren zijn, wier prijs niet slechts tijdelijk, doch steeds onder hun waarde kan staan. Zoo is bijv. voor goud en diamanten waarschijnlijk nog nimmer hun volle waarde betaald. Ook de waar arbeidskracht kan, onder zekere omstandigheden, bestendig onder haar waarde betaald worden.
Een groot deel der tegenwerpingen tegen de waarde-theorie van Marx berust op de verwarring van prijs en waarde. Deze twee moeten scherp uiteen gehouden worden.
Evenzoo moet men het historisch karakter der waardetheorie van Marx steeds in het oog houden. Zij wil enkel den grondslag der verklaring van de verschijnselen der warenproductie vormen. Nu steken echter van alle kanten, zelfs thans nog, overblijfselen van andere productiewijzen in de warenproductie. In boerenbedrijven bijv. worden nog veelvuldig levensmiddelen, ook vele werktuigen en kleedigstukken, niet als waren, d.w.z. voor den verkoop, doch tot eigen gebruik geproduceerd. Als onder zulke omstandigheden verschijnselen te voorschijn komen, die met de waardetheorie in tegenspraak schijnen te zijn, bewijzen zij natuurlijk niets tegen deze theorie.
Bovenal echter mag men, gelijk reeds uiteengezet is, zich niet door het fetisch-karakter der waar laten verblinden,—niet de maatschappelijke verhoudingen, die in het warenlichaam tot uitdrukking komen, voor zijn natuurlijke eigenschappen houden. Als men nimmer uit het oog verliest, dat de warenproductie een wijze van maatschappelijke productie is, bij welke de afzonderlijke bedrijven voor elkander, hoewel dan ook niet met elkander produceeren, en dat de waarde der waren niet een verhouding van dingen, maar een onder het mom van dingenverhouding verborgen verhouding van menschen tot elkander is, dan zal men ook weten, hoe men de stelling van Marx op te vatten heeft, die den grondslag der onderzoekingen van zijn "Kapital" vormt: "Het is slechts de hoeveelheid maatschappelijk noodzakelijke arbeid of de ter vervaardiging eener gebruikswaarde maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd, die haar waardegrootte bepaalt."
De grootte der waarde van een waar wordt bepaald door den tot haar vervaardiging maatschappelijk noodzakelijken arbeidstijd. Doch de