Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/31

Deze pagina is gevalideerd

17

waarde-grootte wordt niet overeenkomstig daarmee uitgedrukt. Men zegt niet: "Deze jas is veertig arbeidsuren waard", doch zegt ongeveer: "Zij is zooveel waard, als 20 el linnen of 10 gram goud."

De jas toch is, op zich zelf beschouwd, nog geen waar; zij wordt dit eerst, als ik haar ruilen wil. De waarde eener waar komt dus ook niet voor den dag als ik haar niet vergelijk met die eener andere waar met welke ik haar denk te ruilen. De waarde-grootte eener waar wordt wel bepaald door de hoeveelheid tot haar vervaardiging maatschappelijk noodzakelijken arbeid; doch zij wordt uitgedrukt door haar verhouding tot de waarde-grootte of grootten van een of meer andere waren, door haar ruilverhouding. De burgerlijke economie echter neemt vaak aan, dat het de ruilverhouding eener waar is, die haar waarde-grootte bepaalt.

Een voorbeeld zal de ongerijmdheid dezer opvatting duidelijk maken. Nemen wij een suikerbrood. Het gewicht daarvan is van te voren bepaald, maar ik kan het slechts uitdrukken door vergelijking met het gewicht van een ander lichaam, bijv. ijzer. Ik leg het suikerbrood in de eene schaal eener balans en in de andere een overeenkomstig aantal stukken ijzer, elk van een bepaald gewicht, dat wij bijv. een pond noemen. Het aantal der stukken ijzer leert ons het gewicht der suiker kennen; doch het ware belachelijk te willen aannemen, dat de suiker tien pond zwaar was, omdat ik tien pondsgewichten in de andere schaal legde. Ik moest veeleer tien zulke gewichten in de schaal leggen, omdat de suiker tien pond zwaar was. Hier is de stand van zaken aanstonds duidelijk. Doch evenzoo staat het met waarde-grootte en waarde-vorm.

De uitdrukking voor het gewicht van een lichaam biedt veel overeenkomstigs met de waarde-uitdrukking eener waar, d.w.z. de vorm waarin wij haar waarde-grootte uitdrukken. Een brood suiker is tien pond zwaar, wil eigenlijk zeggen, dat een brood suiker even zwaar is als de tien bepaalde stukken ijzer: zoo ook kunnen wij van een jas zeggen dat zij evenveel waard is als bijv. 20 el linnen.

Wij zouden ijzer en suiker niet als lichamen in een bepaalde verhouding tot elkander kunnen zetten, als hun niet een natuurlijke eigenschap gemeenschappelijk ware: de zwaarte; evenzoo zouden wij jas en linnen niet als waren in een verhouding tot elkander kunnen brengen, als zij niet een maatschappelijke eigenschap gemeen hadden, die van producten van algemeen menschelijken arbeid te zijn, waarden.

IJzer en suiker spelen in de eerste vergelijking twee verschillende rollen: een brood suiker is zoo zwaar als tien pond ijzer. De suiker treedt hier als suiker op, het ijzer echter niet als ijzer, doch als belichaming der zwaarte, als haar verschijningsvorm. Wij laten in deze vergelijking de bizondere lichamelijke eigenschappen van den suiker niet buiten beschouwing, wel echter die van het ijzer.

Een overeenkomstig iets doet zich voor in de vergelijking: een jas = 20 el linnen.

Beide, jas en linnen, zijn waren, dus gebruikswaarden en waarden. Doch in den waardevorm, in de ruilverhouding treedt hier slechts de jas als gebruikswaarde op, het linnen echter slechts als verschijningsvorm van waarde.

2