21
nog moeilijk deze tegenstelling te onderkennen, daar de waar, die hier als equivalent, als belichaming van menschelijken arbeid in 't algemeen dient, deze rol slechts tijdelijk vervult. In den ontplooiden waardevorm treedt de tegenstelling reeds duidelijker aan het licht, daar thans meerdere waren als equivalent dienen en kunnen dienen, wijl zij gemeenschappelijk de eigenschap bezitten van arbeidsproducten of waren te zijn.
Doch hoe meer de warenruil zich ontwikkelt, hoe meer arbeidsproducten tot waren worden, des te noodzakelijker wordt een algemeen equivalent. In de aanvangsperiode van den ruil ruilt ieder datgene wat hij niet noodig heeft onmiddellijk tegen datgene wat hij noodig heeft. Dat wordt steeds moeilijker, hoe meer de warenproductie de algemeene vorm van maatschappelijke productie wordt. Nemen wij bijv. aan, dat de warenproductie reeds zoover ontwikkeld is, dat het kleermaken, het bakken, het vleeschhouwen en het schrijnwerken zelfstandige bedrijven vormen. De kleermaker vervreemdt een jas aan den schrijnwerker. Voor den kleermaker is de jas niet-gebruikswaarde, voor den schrijnwerker gebruikswaarde. Maar de kleermaker heeft geen behoefte aan den schrijnwerkersarbeid. Hij bezit reeds genoeg meubelen. De stoelen en tafels zijn niet-gebruikswaarden voor den schrijnwerker, doch ook voor den kleermaker. Anderzijds heeft de kleermaker brood van den bakker, vleesch van den slager noodig, want de tijden zijn voorbij, dat hij thuis bakte en varkens mestte. Het vleesch en het brood, dat de kleermaker noodig heeft, zijn voor slager en bakker niet-gebruikswaarden, doch bakker en slager hebben op 't oogenblik geen jas noodig; de kleermaker loopt dus gevaar te verhongeren, niettegenstaande hij een afnemer voor zijn jas gevonden heeft. Wat hij noodig heeft, is een waar die als algemeen equivalent dient, die, als onmiddellijke belichaming van de waarde, aanstonds gebruikswaarde voor ieder heeft.
Dezelfde ontwikkeling, die de noodzakelijkheid van dit equivalent schiep, bracht ook zijn ontstaan mede. Zoodra verschillende warenbezitters verschillende artikelen met elkaar ruilden, moest het geval optreden, dat meerdere dier artikelen met een gemeenschappelijke warensoort als waarden vergeleken werden, dat dus voor hen een gemeenschappelijk equivalent kwam te bestaan. Aanvankelijk diende een waar slechts tijdelijk en toevallig als zoodanig. Zoodra het echter voordeelig werd, dat een bizondere waar den algemeenen equivalentvorm aannam, moest de band van den equivalentvorm met deze waar steeds vaster worden. Aan welke warensoort de algemeene equivalentvorm bleef kleven, dat werd door de meest verschillende omstandigheden bepaald. Ten slotte hebben echter de edele metalen het monopolie, om als algemeene equivalentvorm te dienen, verworven, waren zij het die geld werden. Gedeeltelijk kan dit een gevolg geweest zijn van het feit, dat sieraden en sieraad-materiaal van den beginne aan belangrijke ruilartikelen waren; voornamelijk echter was de omstandigheid beslissend, dat de natuurlijke eigenschappen van goud en zilver overeenkomen met de maatschappelijke functies (verrichtingen), waarin een algemeen equivalent te voorzien heeft. Hier zij er slechts op gewezen, dat de edele metalen steeds van gelijke qualiteit zijn en noch in de lucht noch in het water veranderen, dus practisch onveranderlijk zijn, en dat zij naar willekeur gedeeld en samengesteld kunnen worden. Zij eigenen