Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/37

Deze pagina is gevalideerd
 

HOOFDSTUK II.

HET GELD.

 

 
1. De prijs.
 

De eerste functie van het geld is, als waardemaat te dienen, aan de warenwereld het materiaal te leveren, waarin de waarde wordt uitgedrukt.

De waren worden niet door het geld gelijksoortig en met elkaar vergelijkbaar; doch, aangezien zij als waarden belichaamde menschelijke arbeid, dus op zich zelf reeds gelijksoortig zijn, kunnen zij als zoodanig gemeenschappelijk aan dezelfde bepaalde waar gemeten worden, die zij daardoor in hun gemeenschappelijke waardemaat of in geld veranderen. Het geld als waardemaat is de noodzakelijke verschijningsvorm van de in de waren vervatte waardemaat, den arbeidstijd.[1]

De waardeuitdrukking eener waar in de geldwaar is haar geldvorm of haar prijs. Bijv. 1 jas = 10 gram goud.


  1. Bij deze uiteenzetting maakt Marx een belangwekkende opmerking over een utopie. die thans nog in veel hoofden maalt. "De vraag." zegt hij, "waarom het geld niet onmiddellijk den arbeidstijd zelf vertegenwoordigt. zoodat bijv. een papieren biljet de arbeidsuren voorstelt, komt heel eenvoudig op de vraag neer, waarom op den grondslag der warenproductie de arbeidsproducten als waren optreden moeten, want het optreden als waar sluit haar verdubbeling tot waar en geldwaar in. Of waarom particuliere arbeid niet als onmiddellijk maatschappelijke arbeid, als zijn tegendeel, behandeld kan worden. Ik heb het oppervlakkig utopisme van "arbeidsgeld" op den grondslag der warenproductie elders uitvoerig behandeld (in de brochure "Zur Kritik der politischen Oekonomie"). Hier zij nog opgemerkt, dat bijv. Owen's "arbeidsgeld" evenmin "geld" is als bijv. een schouwburg-plaatsbiljet. Owen onderstelt onmiddellijk vermaatschappelijkten arbeid, een productievorm. lijnrecht tegenovergesteld aan de warenproductie. Het arbeids-certificaat constateert slechts het individueel aandeel van den producent aan den gemeenschappelijken arbeid en zijn individueele aanspraken op het ter consumptie bestemde deel van het gemeenschappelijk product. Doch het komt in Owen niet op, de warenproductie als grondslag aan te nemen en niettemin haar noodzakelijke voorwaarden te willen ontgaan."