Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/41

Deze pagina is gevalideerd

27

De omzetting jas—geld maakt, gelijk wij gezien hebben, deel uit niet van een, maar van twee omzettingsreeken. De eene luidt: jas—geld—wijn, de andere: graan—geld—jas. Het begin der omzettingsreeks van een waar is tevens het einde der omzettingsreeks van een andere waar. Eveneens omgekeerd.

Nemen wij aan, dat de wijngaardenier voor de 20 gulden, die hij voor zijn wijn ontvangen heeft, een ketel en kolen koopt. Dan is de omzetting geld—wijn het laatste lid van de reeks jas—geld—wijn en het eerste van twee andere reeksen: wijn—geld—kolen en wijn—geld—ketel.

Elk dezer omzettingsreeksen vormt een kringloop: waar—geld—waar. Zij begint en eindigt met den warenvorm. Maar iedere kringloop eener waar verwikkelt zich met de kringloopen van andere waren. De totale beweging dezer ontelbare zich in elkaar verwikkelende kringloopen vormt de warencirculatie.

De warencirculatie is van den onmiddellijken productenruil of eenvoudigen ruilhandel beslist onderscheiden. De laatste onstond door het groeien der voortbrengingskrachten tot buiten de perken van het primitief communisme. Door den productenruil werd het stelsel van maatschappelijken arbeid tot buiten het gebied eener gemeenschap uitgebreid; hij bewerkte dat verschillende gemeenschappen en de leden van verschillende gemeenschappen voor elkander arbeidden. Maar de eenvoudige productenruil vormde van zijn kant weer een grens, een hinderpaal, toen de voortbrengingskrachten zich steeds meer ontwikkelden, en deze werd overschreden door de warencirculatie.

De eenvoudige productenruil eischt dat ik den afnemer mijner producten tegelijkertijd zijne producten afneem. Deze beperking is opgeheven in de warencirculatie. Wel is iedere verkoop tegelijkertijd een koop; de jas kan niet door den kleermaker verkocht worden, zonder dat een ander, bijv. de landbouwer, haar koopt. Maar vooreerst is het volstrekt niet noodig dat de kleermaker tegelijk weer koopt. Hij kan het geld in de kast leggen en wachten tot het hem behaagt iets te koopen. Voorts is hij volstrekt niet genoodzaakt, nu of later iets van den landbouwer te koopen, die van hem de jas kocht, of op dezelfde markt te koopen waar hij verkocht heeft. De beperkingen van tijd, plaats en persoon, die aan den productenruil eigen zijn, vervallen dus met de warencirculatie.

Maar er vindt nog een ander onderscheid tusschen ruilhandel en warencirculatie plaats. De eenvoudige productenruil bestaat in het vervreemden van overtollige producten en laat de productievormen van het primitief communisme voorloopig onveranderd, productievormen die onder onmiddellijke contrôle der belanghebbenden staan.

De ontwikkeling der warencirculatie daarentegen maakt de productieverhoudingen steeds meer verwikkeld, onoverzienbaar, oncontroleerbaar. De afzonderlijke producenten worden van elkander steeds onafhankelijker, maar des te afhankelijker worden zij van maatschappelijke samenschakelingen, die zij niet meer kunnen contrôleeren, gelijk dit bij het primitief communisme het geval was. De maatschappelijke machten verkrijgen daarmede den aard van blindwerkende natuurkrachten, die, zoo zij in hun evenwicht gestoord worden, zich doen gelden in catastrofen, die als stormen en aardbevingen zijn.