56
(v) + 3 gulden (m): deze garenwaarde is belichaamd in 20 pond garen, dus het constante kapitaal in 16 pond, het variabel kapitaal in 2 pond en evenzoo de meerwaarde in 2 pond garen.
De 20 pond garen worden in 12 uren geproduceerd, dus in ieder uur 1⅔ pond garen. De 16 pond, waarin de waarde van het constante kapitaal belichaamd is, worden in 9 uur en 36 minuten geproduceerd, de 2 pond, waarin de waarde van het variabel kapitaal is vervat, in 1 uur en 12 minuten, en evenzoo de 2 pond waarin de meerwaarde belichaamd is.
Zoo gerekend schijnt het dat de meerwaarde niet in 6 uur werd voortgebracht, gelijk wij aannamen, doch in 1 uur en 12 minuten. En zoo rekenen dan ook de fabrikanten het uit en zij bewijzen haarfijn dat hun winst in het laatste arbeidsuur wordt voortgebracht en dat, als men den arbeidstijd ook maar met een uur verkort, iedere winst onmogelijk gemaakt en de industrie geruïneerd zou worden. Reeds in 1836 werd deze berekening door de Engelsche fabrikanten en hun geleerde en ongeleerde pleitbezorgers, onder aanvoering van Senior, tegen elke wettelijke beperking van den arbeidstijd aangevoerd. Hetzelfde argument heeft men in Duitschland en Oostenrijk weder opgewarmd tegen den normalen arbeidsdag, hoewel reeds de ervaring der feiten in Engeland de nietigheid dier bewering zoo beslist mogelijk aangetoond heeft. De arbeidsdag is daar in verschillende takken van arbeid wettelijk verkort—wij komen daarop nog terug—zonder de industrie te ruineeren, of ook slechts de winsten der heeren fabrikanten merkbaar te schaden.
Het heele argument berust op de verwarring van gebruikswaarde en waarde. De gebruikswaarde van twee pond garen wordt in het laatste uur voortgebracht, niet echter zijn waarde. De 2 pond garen zijn niet uit de lucht gesponnen. In de 2 pond garen is niet slechts de arbeid van 1 uur en 12 minuten van den spinner, doch ook de waarde van 2 pond ruwe katoen vervat en volgens wat wij aannamen (1 pond katoen = 1 gulden, 1 gulden = 2 arbeidsuren) zijn in de 2 pond katoen 4 arbeidsuren belichaamd; buitendien is van de spindels enz. zooveel waarde op de 2 pond garen overgegaan, als in 48 minuten maatschappelijk noodzakelijken arbeidstijd voortgebracht wordt. Tot de vervaardiging der in 1 uur en 12 minuten geproduceerde 2 pond garen zijn dus in werkelijkheid zes arbeidsuren noodig geweest. Als de arbeider uit ons voorbeeld werkelijk in 1 uur en 12 minuten de gansche meerwaarde voortbracht, die een waardeproduct van 6 uren belichaamt, dan zou hij in staat moeten zijn om in een twaalfurigen arbeidsdag een waarde te scheppen die met 60 arbeidsuren overeenkomt. En aan dergelijken onzin van de fabrikanten slaat men geloof!
Daar het argument thans nog in menigen kring tamelijken bijval vindt, zij er nog van een andere zijde licht op geworpen. Berekenen wij, hoe hoog de meerwaardevoet zou worden bij een verkorting van den arbeidsdag van 12 tot 11 uur, bij dezelfde omstandigheden als boven ondersteld werden.[1]
- ↑ Wij nemen daarbij aan, dat een verkorting van den arbeidsdag van 12 tot 11 uur ook den besteden arbeid met 1⁄12, doet verminderen. In werkelijkheid is dat niet noodzakelijk het geval; in den regel gaat de verkorting van den arbeidstijd vergezeld van een vermeerdering