Pagina:Keulemans - Vogels van de Kaap-Verdische Eilanden (1866).pdf/38

Deze pagina is gevalideerd

— 400 —

De derde Tringa is bruiner op de bovendeelen en het talrijkst aan individuën.

Al deze strandloopers zijn schuw en voorzichtig. De inwoners geven hun den naam Tjoc-twi-pa, hetgeen beduidt: iets wat zich snel beweegt.


ACTITIS HYPOLEUCOS.

Deze soort komt op Prinseiland vrij menigvuldig voor, doch slechts aan de kusten van het onbebouwde gedeelte. Onder het opvliegen laten zij verscheidene achter elkander uitgestooten toonen hooren. De inwoners noemen hem Maçarico.


NUMENIUS PHOEOPUS.

Deze vogel is zeer algemeen langs de rotsachtige kusten. Hij is zeer schuw en voorzichtig, leeft meestal alleen en laat onder het opvliegen een stootend, helder geluid hooren. Na den regentijd is hij meer algemeen dan in den zomer. Zijn vleesch is lekker, doch door de inwoners niet gezocht. Men noemt hem, even als de voorgaande soort, Maçacico.


SULA FIBER.

Deze rotspelikaan komt hier vrij menigvuldig voor, vooral op de rotsen en langs de kuststreken van het westelijke en zuidelijke gedeelte.

Ik had deze vogels reeds op de Kaap-verdische eilanden waargenomen, doch ontdekte hier nog eenige meldenswaardige feiten aangaande hunne levenswijze.

Zij vliegen snel en gemakkelijk, namelijk 's voormiddags, en vallen pijlsnel op hun buit, dien zij onder water opvangen en waarmede zij later weder boven komen. Op deze wijze vangen en eten zij zooveel visch, dat zij na den middag niet meer vliegen kunnen. Op dezen tijd ziet men hen rustende op de rotsen zitten, en zij zijn alsdan zoo lui, dat men ze met een stok zou kunnen doodslaan. Wanneer men hen nadert, blijven zij stil zitten en men zou er velen met de hand kunnen vangen, zoo zij zich niet door bijten verdedigden. Zij nestelen op rotsen van December tot Januari. Volgens eenige aldaar wonende inboorlingen legt het wijfje één grijsachtig bruingevlekt ei en maakt geen nest. Het laatste komt met mijne waarnemingen van die der Kaap-verdische eilanden overeen.