Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/120

Deze pagina is gevalideerd

gedurende den geheelen winter, en ruijen eerst in het volgende voorjaar, terwijl de jongen van een vroeger broeisel, even als de ouden van alle inheemsche meezensoorten, reeds in het najaar van vederen verwisselen.

De Pimpels broeijen van Mei tot Julij. Zijn zij echter eenmaal verjaagd of verstoord, dan broeijen zij eerst in Junij, en dan komt het tweede broeisel òf in 't geheel niet, òf in de laatste helft van Julij. Zij bouwen hunne nesten in boomholen, gewoonlijk in die van lage wilgenboomen. Het nest wordt van mos, worteltjes en, naar mate van de localiteit, van allerlei zachte zelfstandigheden vervaardigd; het ligt meestal een halven voet diep en heeft niet zelden twee uitgangen, of liever een ingang en eene andere opening om uit te gaan; daarom kiezen de Pimpels liefst zeer oude wilgenstammen, omdat daarin veeltijds de holen digt bij elkaêr liggen en die stammen in den regel hol zijn. De opening tot den in- of uitgang is meestal zoo eng, dat men er naauwelijks den vinger in kan steken. Het is wel eenigzins vreemd te zien, dat de ouden in en uit een zoo naauw gat kunnen kruipen, maar als wij deze vogeltjes meer van nabij beschouwen, dan zullen wij ons kunnen overtuigen van de geringe grootte van hun ligchaam, en ontwaren, dat hun omvang hoofdzakelijk in hunne lange, weeke veêren bestaat.

Men heeft gemeend en zelfs geschreven, dat de Pimpels wel een zestiental eijeren leggen; dit is echter overdreven: het getal eijertjes bedraagt nooit meer dan tien, hoewel men wel eens meer jongen in één nest heeft kunnen aantreffen. Velen zullen echter wel, even als ik, hebben waargenomen, dat het wijfje somtijds nog een à drie eijeren legt terwijl zij reeds jongen heeft, ja dat zelfs naast jongen van meer dan eene week oud wel eens eijeren worden gevonden, zoodat, als deze uitgebroeid zijn, de vroeger geboren jongen reeds den ouderdom bereikt hebben, waarop zij het nest kunnen verlaten. Dit pleit zekerlijk voor de vruchtbaarheid der soort, en deze wijze van eijerleggen levert, ofschoon van den gewonen regel afwijkende, voor het wijfje dit gemak op, dat zij de later gelegde eitjes niet zelve behoeft uit te broeijen, maar dit aan de in het nest zijnde jongen kan overlaten.

De eijeren der Pimpels zijn, hoewel betrekkelijk klein, toch, naar den omvang van het ligchaam gerekend, van middelbare grootte. Zij worden (altoos behalve bovengenoemde uitzondering), alleen door het wijfje in dertien dagen uitgebroeid, en de jongen door beide ouden met insecten, vooral spinnen, gevoêrd.