Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/128

Deze pagina is gevalideerd

ouden, wit. De wijfjes worden er insgelijks wit aan den kop, doch zelden vóór het derde levensjaar. Hieruit volgt, dat alleen de eenjarige jongen streepjes op den kop hebben, en de omstandigheid, dat er onder een troep trekkende Staartmeezen slechts enkele witkoppen voorkomen, is hieraan toe te schrijven, dat zulke zwermen uit beide ouden met de jongen van het laatste broeisel bestaan. Men kan er dan ook zeker van zijn, 's winters, hier te lande, onder een trekkenden troep van tien à twintig voorwerpen, altijd twee à vier zoogenaamde witkoppen aan te treffen.

De ornithologen zijn het aangaande deze kleurverschillen lang niet eens: sommigen beweren, dat het meer of minder wit aan de seksen is toe te schrijven; anderen daarentegen noemen het witte een winter-, en het gestreepte een zomerkleed, terwijl weder anderen er verschillende soorten van maken. Van deze soorten zou dan de eerste moeten zijn de zoo even genoemde Noordsche of Scandinavische Staartmees (Paroïdes longicaudes en P. caudatus van Brehm; Orites caudatus van Sundeval, en Acredula caudata van Koch), terwijl de tweede soort (de West- en Midden-Europesche Staartmees) volgens Blyth Mecistura rosea, volgens Macgillavry Mecistura longicaudata, volgens Gould Mecistura caudata en volgens Koch Acredula rosea moet heeten. In hoe verre dit nu soorten zijn, kan alleen dan uitgemaakt worden, wanneer iedere autoriteit aanneemt, dat eene min of meer aanmerkelijke verkleuring, welke door verschil van luchtstreek bij de vogels wordt te weeg gebragt, eene voldoende reden oplevert om ze in soorten af te deelen. De Engelsche natuurkundigen beschouwen datgene, wat wij gewoonlijk klimaatvariëteiten noemen, als standvastige soorten, omdat zij van de meening uitgaan (theorie van Darwin), dat het ontstaan van soorten aan vele omstandigheden kan toegeschreven worden, en derhalve het verschil in kleur bij de voorwerpen, door mindere of meerdere koude of andere omstandigheden veroorzaakt, voldoende reden oplevert om afwijkingen van de typen als zoo vele nieuwe soorten te beschouwen.

Het meest opmerkenswaardige bij de Staartmeezen is, dat de Noordsche voorwerpen niet Zuidelijker trekken dan België. In Pruissen komen zij alleen in het Noordelijk gedeelte en, even als bij ons, slechts in den winter voor. In Engeland ziet men ze nooit; zelfs in 't Noorden van Schotland of Ierland zijn zij nooit waargenomen. De Midden- en West-Europesche Staartmees (dezelfde als de Zuid-Europesche) is in Engeland een standvogel, in Nederland daarentegen een trek- of zwerfvogel, die ons in October of November verlaat, en waarvan steeds eenige voorwerpen