Kevers zijn namelijk het voornaamste voedsel der jongen. Weeke insecten worden door de ouden zelden gegeten, en ook niet aan de jongen uitgedeeld. Zijn de jonge Klaauwieren bijna volwassen, dan ziet het er voor de in den omtrek broeijende zangers slecht uit, vooral wanneer de Klaauwier geen genoegzamen voorraad kevers of wespen kan magtig worden. Dan is het een gevaarlijk vijand voor het gevogelte; want alles wordt zijn buit. Een oude Klaauwier valt des noods broeijende Lijsters, ja zelfs Duiven aan, om de jongen onder haar weg te rooven; zijne jongen verlangen voeder, en dan kent de Klaauwier geen medelijden. Na den broeitijd eten jong en oud weder insecten, en zelden valt een hunner een zwakker vogeltje aan, zoo lang zij niet door den honger gekweld worden. In het najaar of tegen den winter, als de kleine vogels trekken en de insecten dood of verscholen zijn, komt de moordlust weder te voorschijn, en vele zwakke diertjes worden dan door den Klaauwier overvallen en verslonden. Hij kan dan, even als de Vliegenvangers, een tijdlang onbewegelijk op den loer blijven zitten. Komt er nu een groote vogel in de nabijheid, dan slaat hij dezen naauwlettend gade en schijnt diens kracht te schatten; ten minste, er ligt dan iets twijfelachtigs in zijne wijze van doen. Blijft hij zitten, dan is dit een bewijs, dat hij niet door den honger gekweld wordt; want anders valt hij er op aan, onverschillig of zijn tegenpartij al dan niet sterker is. Dikwijls moeten dan grootere vogels het onderspit delven, daar de aanval zoo onverwachts en zoo schielijk geschiedt, dat den overvallen vogel reeds eenige doodelijke beten zijn toegebragt, vóór hij nog tijd heeft, om zich in tegenweer te stellen. Zoo b.v. werd door zekeren vogelliefhebber, op zijne buitenplaats nabij Rotterdam, een Klaauwier geschoten, terwijl deze juist bezig was eene Zwarte Lijster te verslinden, de vierde reeds welke men hem binnen eene week daar had zien vangen. De tuinier verzekerde mij, dat dezelfde Klaauwier dikwijls zelfs met een Vlaamschen Gaai in den strijd was getreden en reeds gedurende eenige maanden in dit oord onophoudelijk Winterkoningjes en Staartmeezen vervolgde en meester werd. Ik heb dikwijls gezien dat Boomkruipers op eens van den boomstam werden weggepakt, zonder nog den Klaauwier opgemerkt te hebben. Zulk een roof had iets sperwerachtigs, geschiedde in de vlugt en zóó snel, dat ik den tijd niet had, om te zien door welken vogel de Boomkruiper was weggeroofd. Ik bemerkte echter later, dat het de Klaauwier was, daar ik hem onder het wegvliegen aan zijne grootte en vlugt herkende. Een mijner vrienden ving vogels op lijmstokken
Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/59
Deze pagina is gevalideerd