MUSCICAPA GRISOLA.
Onder den naam Vliegenvangers duidt men verschillende geslachten van vogels aan, welker voornaamste bedrijf in het vangen van vliegende insecten bestaat en wier vormen met die der Zangers, Klaauwieren of Drongo's overeenkomen. De Europesche Vliegenvangers staan, wat levenswijze en vorm betreft, tusschen de Zwaluwen en Zangers in. De Amerikaansche grootere soorten hebben veel overeenkomst met de Europesche, maar sommige soorten hellen meer tot de Klaauwieren over. De Drongo's der oude wereld hebben zoowel iets van Vliegenvangers als van Klaauwieren. Het getal der vogelgeslachten, die tot de familie der Vliegenvangers kunnen gebragt worden, is zoo groot, dat het de grenzen van dit werk overschrijden zou, ze allen op te sommen, waarom we ons alleen tot de Europesche zullen bepalen.
Deze vogels hebben lange, spitse vleugels, een lang, smal ligchaam en korte pooten, terwijl hun snavel aan den mondhoek breed en wijd is. Zij kiezen zich steeds eene standplaats, van waar zij eene groote ruimte kunnen overzien, vangen en verzwelgen dan hunne prooi in de vlugt, of keeren er mede naar hunne vorige zitplaats terug. De weinige soorten, welke ons werelddeel bewonen, hebben allen nagenoeg dezelfde levenswijze en verschillen weinig in grootte. De meest algemeene hier te lande is de Graauwe of Gewone soort. De Zwartkop-Vliegenvanger (M. luctuosa of atricapilla) is hier te lande zeldzamer, daarentegen in Duitschland en in 't Zuid-Oosten van Europa weder menigvuldiger. De Gekraagde Vliegenvanger (M. albicollis of collaris) komt in Nederland weinig, maar in de dennenbosschen van Midden- en Oost-Europa vrij talrijk voor. De Roodborst-Vliegenvanger (M. parva) is hier te lande nog niet waargenomen, maar in Griekenland, Turkije, Egypte en Arabië algemeen en nagenoeg een standvogel.
De Gewone Vliegenvanger, van welken wij hier eene afbeelding geven, komt