Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/98

Deze pagina is gevalideerd

in Nederland als trekvogel voor, en overwintert in Noord- tot Midden-Afrika, soms echter ook in Zuid-Europa; althans ik vond ze nog in December nabij Lissabon. Deze vogeltjes verschijnen in Nederland eerst in de laatste helft van April, om in het begin van Augustus weder te vertrekken. Als eene uitzondering op den regel, kan ik hier nog bijvoegen, dat ik in het begin van September 1868 in de omstreken van Leiden een broeijend wijfje met een viertal jongen aantrof; deze jongen waren slechts eenige (drie à zes) dagen oud; eenige dagen na deze ontdekking vond ik de jongen allen dood, en een oud voorwerp op eenige schreden van het nest. Ten einde mij te overtuigen, of mijne waarneming juist was, schoot ik het vogeltje, en bevond dat het werkelijk een wijfje van den Gewonen Vliegenvanger (Muscicapa grisola) was.

Kort na hunne aankomst paren deze vogels; zij broeijen slechts eenmaal: tegen 't einde van Mei, of in Junij. De jongen trekken te gelijk met de ouden weg en hun verdwijnen onderscheidt zich door dit zonderlinge, dat er, daags nadat men ze overal nog aantrof, nergens meer een enkele Vliegenvanger te vinden is, zonder dat men te voren eenige voorbereiding tot hun vertrek had kunnen waarnemen.

Bij deze soort is geen verschil tusschen de seksen op te merken; zeer oude voorwerpen zijn meer eentoonig graauw van kleur; alleen de jongen hebben meer en duidelijke strepen.

Het nest wordt uit dunne worteltjes, pluis, koe- of paardenhaar en veêren zaamgesteld en zóó geplaatst, dat het broeijende wijfje moeijelijk ontdekt kan worden, zonder dat echter het nest geheel verborgen ligt. Boven in een boom nabij den stam, op maar nooit tusschen de takken; boven op knotwilgen; tusschen niet te digt groeijend klimop, of in vensters van torens der buitenhuizen zal men spoedig het nest kunnen ontdekken, zoo men slechts de ouden gadeslaat. Dezen blijven namelijk in de nabijheid van hun kroost, of liever, bouwen een nest in den omtrek van hun lievelingsoord; want Vliegenvangers vertoeven steeds op die plaatsen, waar zij eenmaal ondervonden hebben dat genoegzaam insecten te vangen zijn. Aangezien zij nu hun voedsel in de vlugt bemagtigen en met ieder gevangen insect naar hunne vorige zitplaats of naar het nest terugkeeren, ziet men weldra waar zij met het voedsel heênvliegen, en dus ook waar het nest ligt. Wanneer echter het wijfje op eijeren zit, moet men goed uit de oogen zien; want zij vliegt, bij naderend gevaar, niet altijd weg, en de kleuren harer veêren komen