van al de Noord-Amerikaansche vogels zingt, omdat daar geen andere vogel is die fraaijer zingt dan hij, en dat hij den toehoorder wel is waar tot opgeruimdheid en verwondering stemt, maar dat het gezang van den Nachtegaal toch veel dieper, schooner en verhevener is en ook veel meer invloed op het menschelijk gevoel heeft. Wat Wilson betreft, hij is zonder twijfel een ornitholoog, aan wien de wetenschap veel verschuldigd is; doch zijne beschrijvingen zijn dikwijls schooner dan de werkelijkheid. Gevoelig voor het schoone der natuur en bedeeld met eene zeldzame dichterlijke welsprekendheid, heeft Wilson in zijne beschrijvingen dikwijls het eenvoudige tot een „betooverend schoon" verheven, omdat dat eenvoudige op hem een betooverenden invloed had. Zijne schilderingen zijn dan ook dikwijls meer ontboezemingen zijner gevoelens, dan wetenschappelijke beschrijvingen.
De Spotlijsters, welke ik heb te hooren gekregen, hadden allen ongeveer dezelfde soort van zang; hun geluid was steeds in één en denzelfden toonaard, en bij den een al even grillig als bij den ander. Eerst slaan zij aan met eenige snel opvolgende, zuiver klinkende stacato's, houden dan eenige seconden stil, en vervolgen met een zacht, regelmatig gezang, min of meer naar dat van den Nachtegaal gelijkende; daarop laten zij een onaangenaam, krassend geluid hooren, een geluid dat ons aan de nachtelijke concerten onzer huiskatten herinnert; dit herhalen zij eenige malen, waarna een krachtige, rollende, min of meer nachtegaalachtige strophe wordt aangeheven, dat wederom gevolgd wordt door het kattengeschreeuw of door een schel: „kwiek-kwiek"; dan weder een lijsterachtig, zacht gefluit, dat soms nog door eene opvolging van harde, scherpe syllaben, luidende als: „tjeg-ch-ch-ch-err-r-r", wordt afgewisseld, en zoo gaan zij onvermoeid voort, steeds variërende, dartele en grillige, regelmatige en wilde, zachte en scherpe, liefelijke en onaangename geluiden voortbrengende. Hoewel sommige toonen min of meer met die van andere zangvogels overeenkomen, heb ik mij toch nooit van hun zoogenaamd spotten of nabootsen kunnen overtuigen; wel heb ik dit van Papegaaijen, Raven, Gaaijen, Spreeuwen en Goudvinken in gevangen staat gehoord, maar nog nooit van den Spotlijster, niettegenstaande de herhaaldelijk aangewende pogingen om hem een voorgefloten toon of geluid te doen herhalen. Hiermede wil ik echter volstrekt niet bestrijden, dat er voorwerpen kunnen bestaan, die een of ander gekras, het kraken eener deur, het blaffen of huilen van den hond, of andere onaangename geluiden kunnen nabootsen; immers de Spotlijster is van nature zeer oplettend en bezit een zeer buigzaam stemorgaan, waardoor hij bijna alle bekende vogelgeluiden tot