deze soort eigen, zijn de eijeren te herkennen, zoodat men, zonder de ouden te hebben gezien, onmogelijk kan uitmaken, tot welke soort het broeisel behoort. In de meeste nesten echter ontbreekt de klei of de koemest, welke door de Merel als hechtmiddel wordt gebezigd. Daarbij nestelt laatstgenoemde nimmer op of tusschen rotsen, hetgeen de Beflijster dikwijls doet. Daar echter ledige nesten in den winter gemakkelijk te vinden, en Mereleijeren even gereedelijk te verkrijgen zijn, gebeurt het soms, dat de naturalist een nest van de Beflijster met eijeren van de Merel koopt.
De zang der Beflijster is niet zoo eentoonig, doch ook niet zoo helderluidend als die der Merel; ook zijn de strophen meer verlengd. Dikwijls zingt zij even aanhoudend als de Zanglijster, welke zij gewoonlijk tracht te overschreeuwen, zoo deze zich in hare nabijheid laat hooren.
In het najaar vliegen deze Lijsters in troepjes van drie à tien, vermengen zich gedurende den trektijd met andere soorten, en worden meestal in strikken of, zoo als in Duitschland, op de lijsterbanen gevangen.
Het zijn zeer aardige kooivogels, veel opgeruimder en levendiger dan de Merel, doch in het begin even schuw en onhandelbaar. De meesten gewennen zich echter gemakkelijk aan de gevangenschap, eten veel, zingen weinig of in 't geheel niet, maar vertoonen meer verstand en oplettendheid, dan eenige andere Lijstersoort. Men voêrt deze soort met broodkruimels, geschrapte wortelen en gekneusd hennepzaad, in ongeveer gelijke verhouding dooreengemengd. Pas gevangen voorwerpen geve men fijngehakt vleesch en ei of wat versche of gedroogde miereneijeren onder het voedsel. Even als alle verwante soorten, leven zij hoofdzakelijk van beziën, slakken en spinnen, zoodat zulk voedsel hun ook in de kooi steeds zeer welkom is.
Men houdt ze in eene donkere kooi, gelijk die, welke gewoonlijk voor de Merel gebezigd wordt.