Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/113

Deze pagina is gevalideerd
 

DE ZANGLIJSTER.

TURDUS MUSICUS.


De wetenschappelijke soortnamen der vogels hebben gewoonlijk betrekking op de kleur, op de meerdere of mindere grootte, of op de eene of andere bijzonderheid, der soort eigen. Vogels, wier soortnaam „musicus" is, zullen zeker een sterk ontwikkeld geluid of bijzonderen zang hebben, hetgeen echter nog niet bewijst, dat zij meer of beter zullen zingen, dan andere soorten, die niet met dien titel bedeeld zijn.

Onze Graauwe Lijster heeft een zeer aangenamen zang, een krachtig, afwisselend geluid; zij overtreft hierin de overige Europesche lijsterachtige vogels, en daarom heeft men haar „musicus" en in onze taal Zanglijster genoemd. De naam Graauwe Lijster is, als bijzondere aanduiding van de hier bedoelde soort, minder verkieslijk, aangezien er nog andere graauwe soorten zijn.

Haar aangenaam gefluit en kweelende zang is intusschen de oorzaak, waarom de Zanglijster op allerlei wijze vervolgd wordt, opdat zij, tot ons genoegen, in eene kooi haar zangtalent zou toonen. Inderdaad is dan ook haar talent zóó algemeen bekend, dat het zelfs spreekwoordelijk is geworden: „Hij zingt als een Lijster". Minder bekend evenwel is deze fraaije zangster zelve, en van de ontelbare vogelliefhebbers, die er steeds Lijsters op na houden, zijn er zeker nog velen, die haar alleen in haar kooileven leerden kennen.

Wat den vorm betreft, kan men zeggen, dat het een groote Nachtegaal of, nog beter, een Roodborstje in 't groot is, tenzij men, omgekeerd, een Nachtegaal of Roodborstje eene Zanglijster in 't klein gelieve te noemen. Ook wat den zang betreft, komen beide genoemde vogels in vele opzigten overeen. De lijsterachtige vogels over het algemeen kunnen ten opzigte van den vorm—niet echter van de grootte—met de Zangers (Sylviae) op ééne lijn gesteld worden.