Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/141

Deze pagina is gevalideerd

nest te kunnen dragen, en ten andere mogen de bouwstoffen slechts bij geringe hoeveelheden te gelijk gebezigd worden, wil het nest degelijk en sterk bevestigd zijn. Met bedoelde bouwstoffen, zijnde verschillende plantaardige voortbrengselen, gaan zij volgenderwijze te werk. Eerst brengt een van beiden wat lange drooge draden van het zoogenaamde „lange wier" aan, en draait dit met bek en pooten aan een rietstengel vast. Dan neemt hij het andere eind in den bek en fladdert er meê naar een tweeden rietstengel, en vervolgens naar een derden, zoodat het lange pluis er rondom gewonden is. Door herhaalde rondwinding worden dan de rietstengels meer aangesloten, en nu werken de beide vogels van boven naar beneden, en omgekeerd van beneden naar boven. Zij winden en draaijen namelijk buiten om de stengels, en werken naar beneden gaande binnen de daardoor begrensde ruimte. Zoodoende wordt de aanstaande woning van boven breed en van onder spits; bij sommige paren wordt het ook wel nagenoeg rond, bij andere zeer spits of zakvormig, al naar de ligging of wijdte der rietstengels of de eigenaardigheid der materialen. Niet altijd echter kunnen zij het benoodigde lange wier opdoen; want dit is niet in al onze wateren te vinden. Kunnen zij het magtig worden, dan nemen de Karekieten het liefst dat wier, dat langs den oever ligt en door de zon reeds geheel is uitgedroogd. Men noemt dit drooge wier ook „mos" of „slootmos"; het wordt ook dikwijls tot vulling bij het opzetten van vogels gebruikt. Voor het binnenwerk van hun nest kiezen de Karekieten fijn gras, oud rietpluis, soms koehaar of wol, soms ook den bloesem der wilgen. Meestal echter is het nest inwendig nog al stug. Het afgewerkte nest heeft tot anderhalven palm breedte, als het rond, en tot twee en een halven palm lengte, als het langwerpig is. Het ligt steeds zoodanig verborgen, dat men zich diep tusschen het riet moet begeven, om het te vinden.

De buitenlieden in de omstreken van Rotterdam maken, met het oog op den nestbouw dezer vogels, van oudsher, allerlei op zijn zang gemoduleerde versjes, en, daar het een hunner lievelingsvogels is, wordt hun eenvoudig dichtproduct ook dikwijls toegepast. Zoo b.v. herinner ik mij, dat ik, nog kind zijnde, eens een nest ontving van een ouden jager, een volleerden nestenzoeker, die toen, reeds op bijna 80jarigen leeftijd, zich te water begaf, om de Karrekiekies (zoo als hij ze noemde) op te sporen. Ik bedoel den ouden Janus Sebelt; ieder jagtliefhebber, wildstrooper, poelier en marktbezoeker in Rotterdam kende hem, en zeker zijn er weinigen onder dezen die niet het een of ander aan zijne onvermoeide nasporingen te danken hebben.