of in struiken. In Nederland komen zij hoofdzakelijk in tuinen met hooge boomen, of in de kleine bosschen van Gelderland en Noord-Braband voor; in onze kustprovinciën worden zij minder talrijk aangetroffen.
Men vangt ze moeijelijk, daar zij tot de schuwe vogels behooren; die voorwerpen, welke men in kooijen aantreft, zijn dan ook meestal jong gevangen of uit de nesten gehaald. Men kan ze in de kooi houden, mits men ze op dezelfde manier als den Nachtegaal voedert; zijn ze eenmaal aan de kooi gewend, dan kan men ze lang op genoemd voeder, meelwormen en beziën houden; wil men hun vruchten geven, dan dient men die niet in de kooi te brengen, maar tegen de traliën te duwen, daar zij anders hunne vederen bevuilen. Den jongen geve men geweekt brood en gehakt vleesch door elkander gemengd.
In gevangenschap worden deze vogels buitengewoon mak, zingen gedurende den geheelen zomer, maar zijn niet gaarne in gezelschap van andere vogels. Zij vereischen veel oplettendheid en kunnen geene koude verdragen.