Worden zij in den paartijd gevangen, dan geven zij zich soms wel eenige dagen aan die gewone melankolieke onthouding over, die zoozeer aan pas gevangen vogels eigen is. Weinigen echter sterven hieraan; want bij de Piepers wordt die natuurlijke neiging tot treuren spoedig door toenemenden honger genezen. Piepers eten veel en, even als de eigenlijke Zangers, den geheelen dag door. Indien zij in het najaar gevangen zijn, kan men ze op hetzelfde voêr als de Leeuwerikken houden; heeft men ze daarentegen in den zomer gevangen, dan dient men hun nu en dan eenige insecten te geven. Ik heb er twee, die nu reeds bijna twee jaren lang met gekneusd hennep- en wat maanzaad, broodkruimels en geschrapte wortelen zijn gevoerd, en die zoo gezond en sterk zijn, als leefden zij nog in volle vrijheid. Des zomers geef ik hun een stuk of wat kleine rupsen of miereneijeren, en 's winters nu en dan een meelworm onder hun voeder.
Intusschen vereischt de Boompieper eene meer zorgvuldige verpleging, dan de meeste andere kooivogels; vooral dient men te zorgen, dat zijne kooi minstens tweemaal 's weeks gereinigd worde, daar anders zijne pooten zoodanig met vuil begroeid geraken, dat hij zich niet meer kan bewegen. Ofschoon ik bij mijne Piepers den bodem der kooi steeds ruim van zand voorzie, worden toch nog hunne pooten binnen eenige dagen zóó vuil, dat ze wekelijks moeten gewasschen worden. Hunne kooijen moeten tamelijk ruim zijn, ongeveer van dezelfde grootte en vorm, als de gewone Leeuwerik-kooijen, doch natuurlijk van eenige ruststokjes voorzien. Over den geheelen bodem legge men een of twee stukken vloeipapier, en bestrooije dit met droog rivierzand; daar dit papier het vocht der uitwerpselen inzuigt, zal de grond, waarop de vogel zich beweegt, drooger en daardoor de vogel zelf zindelijker blijven. Als hij zich baden wil (hetgeen hij dagelijks doet), doet men 't best, de schuiflade weg te nemen, en die eerst nadat het bad genomen is weder op hare plaats te stellen; want Piepers morsen en spatten gaarne, en maken hunne veêren meestal doornat.
Als men ze vrij door de kamer laat vliegen, worden zij gewoonlijk zeer lastig, vooral als zij gewoon zijn, nu en dan een meelworm uit de hand te komen pikken. Al zeer spoedig vliegen zij dan op uwe tafel, snuffelen door en wandelen over uwe papieren, drinken uit of trachten zich te baden in uw inktpot, zetten zich eindelijk op uwe hand of schrijfpen, en plagen, dwingen en bedelen zoo lang, tot hun de eene of andere lekkernij wordt toegediend, zoodat men ze ten slotte, tot straf voor hun aanhoudend lastigvallen, weêr in hunne kooi moet opsluiten.