Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/273

Deze pagina is gevalideerd
 

HET BARMSIJSJE.

FRINGILLA LINARIA.


Barmen zijn vinkachtige vogels, die door hunne gestalte eene op zich zelf staande groep vormen en door de latere ornithologen als een nieuw geslacht, Acanthis of Aegiothus, worden beschouwd. Zij onderscheiden zich van de Vinken, ten eerste, door hun zeer konischen bek, die aan den wortel der bovenkaak met zachte, naar voren gekeerde veêrtjes bezet is; ten tweede, door hunne slankere gestalte, langeren staart en smallere vleugels, alsmede door hunne korte en van scherpe nagels voorziene pooten. Zij staan, wat den algemeenen vorm betreft, tusschen de Sijsjes (Chrysomitris) en de Kneuten (Linota) in, met welke zij ook in hunne bewegingen en levenswijze vrij wel overeenstemmen.

De Barmen bewonen Europa en N. Amerika. Bij het kleine aantal soorten is slechts weinig onderling verschil van vorm, kleur en stemgeluid op te merken. De soort uit het koude Europa, namelijk Acanthis canescens, is bijna even groot als de Vink; zij heeft dezelfde kleuren en dezelfde kleurverdeeling als A. linaria, maar is over het geheel blanker; zij verlaat het koude Noorden nooit, en is in Nederland nog niet waargenomen. De tweede soort, Acanthis montium, bewoont Midden-Europa. De derde soort, Acanthis linaria, broeit in Noord-Europa en bezoekt Midden- en Zuid-Europa op den trek.

Van dit vogeltje bestaan, volgens sommigen, drie verschillende rassen of soorten, namelijk, het groote, lichter gekleurde ras, Acanthis Hollbolli; het Gewone Barmsijsje, ook Paapje genaamd, A. linaria; en het kleine, het zoogenaamde Steenpaapje, A. rufescens. Bij al deze Barmsijsjes of Paapjes heeft het mannetje rood aan de onderdeelen, doch is in alle andere opzigten aan het wijfje gelijk. De jongen hebben, als zij het nest verlaten, reeds het rood aan den kop, maar zijn dan nog van onderen meer gestreept, terwijl de kleur van den