In hunne levenswijze hebben zij veel overeenkomst met de Barmsijsjes. Zij klauteren even behendig als dezen tegen de regte takken op, hangen aan de elzenproppen, en zijn in hunne bewegingen bijna even vlug als de Pimpel.
Hun stemgeluid is meer ontwikkeld dan dat der andere Barmen. Bij het kweelen openen zij den bek niet, ofschoon het geluid toch zeer helder is en de keel zeer hoog opzwelt. Ook de wijfjes zingen, doch iets zwakker dan de mannetjes. Men hoort ze reeds vroeg in het voorjaar, vooral des morgens.
Even als de Barmsijsjes, worden zij in den trektijd op de vinkenbaan gevangen.
In gevangenschap zijn het zeer aardige vogeltjes, steeds in beweging en onophoudelijk zingende. In de volière overschreeuwen zij spoedig al de overige Zangers en maken bij het zingen allerlei hartstogtelijke bewegingen, steken hun kuifje op, draaijen den kop links en regts, wippen met den staart, slaan met de vleugels en vliegen onophoudelijk van het eene stokje naar het andere. Zij vechten ook gaarne met hunne kooigenooten, doch schijnen, gelijk vele vogelliefhebbers zullen opgemerkt hebben, even als de Barmsijsjes, voor den Groenling bevreesd te zijn.
Men voêrt ze in gevangenschap met wit en zwart zaad en, als men dit verkrijgen kan, met elzenproppen. Als zij lang gekooid zijn geweest, worden zij wel eens donkerder en de wijfjes dikwijls min of meer rood op den stuit, waardoor zij eenigzins op het mannetje gelijken. De vogelhandelaars bestrijken dan ook soms de stuitveêren van het wijfje met de eene of andere roode kleurstof, ten einde haar voor een mannetje te verkoopen; ditzelfde doen zij trouwens ook met de Barmsijsjes, en soms met de Kneutjes.
Variëteiten van deze vogelsoort zijn tot nog toe niet opgemerkt.