Ringduif (Columba palumbus of Palumbus torquatus), 2° den Wilden Tortel (Col. turtur of Turtur auritus), en 3°. de Rotsduif (Col. livia).
De Rotsduif is de stammoeder van al onze Tamme of Tilduiven. Hoewel zij ook in den vrijen staat wel eens van hare oorspronkelijke kleuren afwijkt, neemt zij dan toch niet de zoo zonderlinge kleuren en kleurverdeelingen aan, waarmede men haar in gevangenschap aantreft. Zij bewoont bijna geheel Europa, behalve de Noordelijkste streken, leeft hoofdzakelijk op plaatsen met kale rotsen, zoo als de zeekusten, en is dan ook in Schotland, op de Shetlandsche- en Orkney-eilanden en op de rotsige kusten der Middellandsche Zee, zeer algemeen. Verder bewoont zij Egypte en Palestina en gaat tot Klein-Azië en Indië; in Afrika treft men haar alleen in het Noordelijk gedeelte aan, en op het eiland Madeira vindt men haar langs de kusten en op de bergen. Van de Kaap-Verdische eilanden bezoekt zij Mayo, Fogo en Santiago, waar zij standvogels zijn en waar men haar langs de wanden der steile bergen kan aantreffen. Zij vertoonen er dezelfde kleuren, als de bij ons levenden. Er komen echter in Europa Duiven voor, die, wat kleur en vorm betreft, in de meeste opzigten met de typen overeenkomen; zulke voorwerpen zijn verwilderde Tamme Duiven, hetzij van rassen die met de typen overeenkomen, hetzij van zeer kunstmatige rassen die, ten gevolge van het leven in vrijheid, langzamerhand tot hunne oorspronkelijke kleuren terugkeeren. Tot zulke Duiven behooren de zoogenaamde Kerkduiven, welke ook, zoo als te Rotterdam, Beurs- of Stadsduiven genoemd worden en waaronder men soms toevallig de ware Rotsduif (Col. livia) aantreft. Onder deze half verwilderde voorwerpen komen er dikwijls voor, die dermate met de type overeenkomen, dat men ze alleen bij nader onderzoek kan herkennen. Wij achten het daarom niet ondoelmatig, bij de afbeelding, hier de beschrijving van de type te voegen, ten einde alle verwarring met half verwilderde te voorkomen.
De Rotsduif heeft een zwaar ligchaam, met een breeden, korten nek, kleinen, ronden kop, en regten, dunnen, korten bek; het neuswas tamelijk ontwikkeld en ruig; oogen klein en oogleden kaal. Om het oog is de huid eveneens naakt. Het geheele ligchaam is van zware, op de meeste plaatsen ronde veêren voorzien; de vleugels zijn tamelijk lang en spits; ze hebben tien groote slagpennen, waarvan de twee eerste de langste zijn. De staartpennen zijn breed en de staart zelf eenigzins afgerond. De voetwortel is tot over de hak bevederd. De algemeene kleur is grijs; de onderdeelen hebben dezelfde kleur als de bovendeelen. De nekveêren zijn