kooitjes met wijfjes geplaatst zijn. Deze loksters hebben maar even te roepen, en de mannetjes vliegen, blind van jalousie, met den kop in de mazen van het net, dat neergehaald wordt zoodra zij er in verward zitten. De vogelaars maken ook wel gebruik van een zeker instrumentje van gutta percha met een fluitje er aan; door dit schielijk op de hand neêr te slaan, wordt een geluid voortgebragt, naar het geroep der wijfjes gelijkende.
In gevangenschap voêrt men hem 't best met havergort en boekweitgort. De kooijen dienen, zoo als trouwens gewoonlijk voor dezen vogel geschiedt, zoodanig ingerigt te worden, dat de Kwartel geen hinder van het zonlicht kan ondervinden. Is het alzoo eene waarheid, dat deze vogel lichtschuw is, zoo is daarentegen het algemeen bekende spreekwoord: „zoo doof als een Kwartel", geenszins een waar woord; want de Kwartel kan zeer goed hooren, al geeft hij dan ook nooit antwoord, als men hem het een of ander voorfluit.