dan vreemde bij ons ingevoerde vogels, met welker, soms zonderlinge, eigenschappen men niet geheel bekend is, en die, vooral door hunne vrees of onwil, soms een geheel kostbaar broeisel vernielen of verwaarloozen. Men kan alle vogels, die in tammen staat paren en eijeren leggen, ook natuurlijk laten broeijen; doch deze broeisels worden dikwijls door de Hen-moeder verlaten, daar de Haan, door natuurdrift aangespoord, de zittende Hen niet met rust laat, terwijl, wanneer men, om dit te voorkomen, den Haan afzondert, zij (de Hen) gewoonlijk slechts een klein getal eijeren voortbrengt, en dan maar al te dikwijls bij het eerste het beste ei gaat zitten. De Huishen daarentegen is volkomen te vertrouwen; men weet bij ondervinding, dat zij eene goede moeder is, terwijl men van de vreemdelingen onder dit vogelenras allerlei kwaad te duchten heeft.
Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/367
Deze pagina is gevalideerd