van A. boschas. Hebben zij echter ruim water en bevinden zij zich in eene stille, beschutte streek, dan broeijen zij doorgaans zelve hare eijeren uit. Men ondervindt meestal groote moeijelijkheden bij het voorttelen dezer soort, en sommige liefhebbers hebben dan ook steeds volwassen Eenden en Waarden, waarvan zij echter nooit jongen zien geboren worden. Waarschijnlijk ligt dit aan de natuurlijke wijze van broeijen op rotsen, en daarom geloof ik dat het van eenigen gunstigen invloed zal zijn, indien men voor deze vogels eenige ruwe steenen nabij hun verblijf aanbrengt. De Bergeend (A. tadorna) teelt even moeijelijk en ook deze broeit op steenen en in aardholen, 't Komt mij dan ook voor, dat men in dit opzigt te veel een eenmaal vastgestelden regel volgt, maar daardoor ook de Eenden niet genoeg overeenkomstig hare natuurlijke gewoonten behandelt.
Indien men, zoodra de Casarca eijeren legt, ze wegneemt, kan men wel zeven stuks verkrijgen; laat men ze haar daarentegen zelve uitbroeijen, dan verkrijgt men, zelfs in de gunstigste omstandigheden, zelden meer dan vier jongen van elk broeisel. Men voedt de jongen met maden, beschuit- of broodkruime en fijngehakte harde eijeren. Zij nuttigen ook spoedig kroos, en zwemmen gedurende een groot gedeelte van den dag.
Men kan deze Eenden 's winters buiten houden, daar alleen zeer strenge koude haar deert. Evenwel is het raadzaam, er eene schutting bij aan te brengen, waarachter zij zich, bij kouden wind, verschuilen kunnen, aangezien wind hen meer nadeel doet, dan vorst of sneeuw. Bij vriezend weder moet men steeds zorgen, dat haar ten minste eene kleine bijt overblijft, om in te kunnen zwemmen.
Casarca's zijn zeer onverdraagzaam tegenover andere Eendsoorten; niettemin zijn er voorbeelden, dat zij met andere Eendsoorten paren, en in den zoölogischen tuin te Londen werden eenige jaren geleden bastaarden geboren uit het mannetje van de Casarca en het wijfje van de Bergeend.