meeste Eenden het geval is, bemoeit zich het mannetje weinig of niet met zijne nakomelingschap en is dus zelden bij het nest te vinden.
Men vindt het nest, dat uit neêrgetrokken grashalmen en riet of biezen bestaat, langs stille meren of weinig bevaren rivieren. Elk broeisel bevat gewoonlijk vijf à negen eijeren, vuilwit van kleur, juist even als die van den Zomertaling, van welke men ze derhalve alleen door de grootte kan onderscheiden: die van de hier afgebeelden soort zijn namelijk meestal kleiner.
De jongen zijn in hun donskleed lichtgeel aan de onderdeelen, iets donkerder aan de zijden en donker graauw op den rug. De wangen en keel zijn flets geel, maar de bovenkop donker, en eene donkere streep loopt van den wortel der bovenkaak, langs het oog, tot achter in den nek.
In het najaar wordt schier alleen door jagers, en wel vooral door broodjagers, op Talingen jagt gemaakt. Men schiet ze op het water het best 's ochtends vroeg of tegen den avond; op plaatsen, met veel riet bezet, zijn zij moeijelijk anders te verkrijgen; want daar liggen zij gedurende het grootste gedeelte van den dag onder het riet stil en verborgen. Met de lokeenden (namelijk Eenden, in hout of guttapercha nagebootst, en eenige levenden, om aan te roepen) wordt men ze spoediger meester. Wanneer de Talingen in grooten getale trekken, kan men ze dikwijls, van het weiland af, langs de waterkanten opjagen en in de vlugt schieten. Als 's winters de binnenwateren digtgevroren zijn, kan men ze gemakkelijker te zien krijgen; want dan vliegen zij onophoudelijk van de eene plaats naar de andere. Is er een wak of water tusschen het riet, dan zoeken zij daar een toevlugtsoord, doch na eenige dagen strenge vorst verhuizen zij naar de nog stroomende rivieren of naar het zeestrand.
Hun smakelijk vleesch is genoeg bekend en wel de voornaamste reden waarom deze diertjes zoo algemeen vervolgd worden. In de vijvers zijn zij meestal schuw; doch als men ze jong in gezelschap van andere tamme Eenden houdt, worden zij spoedig mak en zijn dan zeer levendige vogels.
Men heeft bastaarden van beide soorten waargenomen, alsook van een Waard van de Waaijer-Eend (Anas galericulata) met de Eend (het wijfje) van den Wintertaling. De eersten waren in vrijheid, de laatsten in gevangenschap geteeld.