jong voêrt, daartoe door eene of andere toevallige omstandigheid bewogen: hetzij doordien zij er juist op aankwam toen de pleegouders óf gestorven, óf verjaagd waren, hetzij het jong zich in een boomhol bevond, dat groot genoeg was om het ei door te laten, maar te naauw om den daaruit gekomen jongen Koekoek te laten passeren, of dergelijke meer.
Dat de Koekoeken hunne jongen niet zelve grootbrengen, is echter slechts het gevolg der oorzaak, waarom zij evenmin hare eijeren uitbroeijen. Wij kunnen ons eene meer zekere reden daarvan voorstellen, en ofschoon ook deze slechts eene gevolgtrekking blijft, berust zij toch op meer aannemelijke gronden. De oorzaak ligt waarschijnlijk in de hoedanigheid der verterings-organen, dus grootendeels in het voedsel. Ik heb dikwijls getracht het vraagstuk op te lossen, waarom de jonge Koekoeken door andere vogels moeten opgevoed worden, doch ben daarin niet verder gekomen, dan mij aan het navolgende te houden, hetwelk echter op andere, dan de zoo even genoemde, gronden berust.
Daar ik niet wist of mijne toepassingen reeds vroeger door anderen gemaakt en bekend geworden zijn, heb ik getracht, al wat aangaande den Koekoek geschreven was, in handen te krijgen, maar niets gevonden wat geheel met mijne meening strookte. Ik had gehoopt, daarin zekere redenen te vinden, waarom de Koekoek, zóó, en niet als andere vogels handelt. Intusschen kwam ik, door het onderzoeken van eenige in alcohol geconserveerde Troupialen op het denkbeeld, dat het niet broeijen der Koekoeken hoofdzakelijk aan hun voedsel is toe te schrijven. Het is algemeen bekend dat, van sommige Troupialen, de wijfjes hare eijeren in de nesten van andere vogels brengen en niet zelve uitbroeijen. Deze vogels doen dus even als de Koekoek en komen, wat hun voedsel betreft, in vele opzigten met deze overeen.
De Troupiale, dien ik onderzocht, was Icterus pecoris; deze vogel voedt zich met groote rupsen, mestkevers, en na den tijd der eijerlegging met beziën. Gedurende den legtijd eet hij vooral rupsen en larven, van welke eersten hij de huid en haren, en van welke laatsten hij de huid, harden kop en pooten weder uitspuwt. De maag en ingewanden van dezen vogel zijn, in verhouding tot zijne grootte, zeer ontwikkeld; dit is eveneens het geval met den Koekoek. Deze namelijk voedt zich hoofdzakelijk met harige rupsen, waaronder de Bombyx caja (Gewone Beerrups) de voornaamste is, en deze nemen, wanneer hij ze genuttigd heeft, eene zeer groote ruimte van de maag in; daarbij komt dat