Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/45

Deze pagina is gevalideerd

onze geheele vegetatie overschieten, wanneer er jaarlijks slechts twee Koekoeken uit één wijfje geboren werden! De alles vernielende harige rupsen worden door alle kleine insecteneters versmaad; alleen de Koekoek eet ze en vernielt er zooveel, juist omdat hij er zoo'n aantal van noodig heeft om zich te voeden.

Is het nu zoo wonderlijk dat de Koekoek, de opvoeding zijner nakomelingen aan andere vogels opdraagt, en dat dezen de voor hem onuitvoerbare taak der broeijing overnemen? De kleine vogel heeft zijn nest gereed, de eijeren gelegd, de Koekoek legt het zijne er bij—en de kleine vogel broeit het zonder buitengewone moeite uit.

Hetgeen ons nog onverklaarbaar blijft, is, dat de vogeltjes, die met de uitbroeijing van het vreemde ei belast zijn, daarvoor even veel zorg koesteren, als behoorde het tot hun eigen broeisel; ook dat zij hun pleegkind in 't geheel niet als een lastpost beschouwen, maar daarvoor even bekommerd zijn, als voor hun eigen kroost. De voedster is onvermoeid; ten koste van hare eigen familie geeft zij den gulzigen gast, verwaarloost of speent hare jongen, en getroost zich de grootste ontberingen.

Raak slechts een zijner eigen eitjes aan, verleg ze of neem er één weg, en de vogel zal meestal dadelijk het nest verlaten. Waarom?—omdat hij u of de gevolgen uwer tegenwoordigheid bespeurd heeft; en toch zal de verandering, door u aan het nest te weeg gebragt, wel van minder belang zijn, dan het inbrengen van een vreemd, geheel anders gekleurd ei?

Hoe kan het Koekoekswijfje een ei in een nest brengen, hetwelk meer dan een half voet diep in een boomhol ligt, en door welks opening slechts de Pimpelmees kan passeren? En toch—en dit is waarlijk wel het meest opmerkelijke—toch heeft men, onder zulke omstandigheden, zoowel de Pimpel-eijeren als het Koekoeksei geheel gaaf aangetroffen.

Zeer verwonderlijk is het verschijnsel, dat kleine vogeltjes, als de Sluiper of Winterkoning, met de opvoeding van den Koekoek opgescheept zijnde genoegzaam voedsel kunnen aanbrengen om den jongen gulzigaard levend te houden. Ofschoon deze vogeltjes in den regel van dezen zwaren taak verschoond blijven, heeft men toch meermalen voorbeelden er van waargenomen. Hoe komt de jonge Koekoek aan genoegzaam voeder? Aan het einde der eerste week, weegt hij wel zesmaal en der tweede wel vijftien maal zwaarder, dan zijne pleegouders. Maar wat schiet er ook van hun eigen jongen over? Zeker worden ze door den jongen