Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/77

Deze pagina is gevalideerd

middag, en maakte zoodoende binnen 4 à 5 dagen een gat, groot genoeg om daardoor zijne gevangenis te ontvlugten. Een ander voorwerp, even groot liefhebber van timmeren, werd in eene ijzeren kooi geplaatst: toen het daarin niets anders te breken vond, zette het zich aan 't werk op de houten lade, het eenige hout in de kooi.

Verleden jaar vingen een paar jongens een wijfje van den boomklever op het nest. Daar zij geene kooi bezaten, bonden zij haar een koordje aan de poot en wonden dit om de poot eener tafel. Zoodra echter de gevangene hare kans daartoe schoon zag, begon zij te hameren, en hamerde zóó lang en zóó onvermoeid voort, dat omstreeks den namiddag het ontvlugtingswerk voltooid was. In plaats van het koord stuk te bijten, hetgeen haar veel minder moeite zou gekost hebben, zette zij zich op het hout en vernielde zóó veel aan de scherpe kanten der tafelpoot, dat het koord afzakte en er onder door kon worden gehaald; zoo althans scheen zij het te hebben aangelegd. Het raam stond open, en de bedrijvige gevangene ontsnapte; van het koord echter had zij zich niet weten te ontdoen, zoodat zij ditmaal zich zelve ving. In den namiddag namelijk vonden dezelfde jongens, van den landarbeid terugkeerende, de vlugteling in een perenboom vastgestrengeld en zoodanig verward, dat de tak, waaraan zij nu gevangen zat, moest worden afgebroken. Het ongelukkige voorwerp kwam daarna in mijn bezit en leefde geruimen tijd in de kooi, maar verworgde zich op zekeren ochtend tusschen de traliën.

Spechtmeezen of Boomklevers onderscheiden zich niet alleen door hunne talenten in het vak van timmeren: zij zijn ook zeer goede gymnasten en overtreffen daarin zelfs de Spechten; zij klimmen, klauteren, hangen en wenden zich in alle rigtingen met gelijke vlugheid als de Boomkruipers, en met dezelfde zekerheid als de Spechten.

Zij leven gezellig en vliegen met Meezen en Goudhaantjes door bosschen, en tuinen. Waterachtige streken mijden zij; bij voorkeur vertoeven zij op plaatsen, die rijk bezet zijn met eiken, beuken en dennen. Zij voeden zich met zaden, noten, larven, groote en kleine insecten; de eikels, die door rupsjes of maden zijn aangetast, rukken zij van den tak, en zij vliegen er meê naar de eene of andere scheur of spleet, hetzij in een muur, tusschen een ijzeren hek of tegen een boomstam; daar klemmen zij het dan met de pooten vast, of brengen het er met den bek tusschen, en hakken het stuk. Meestal keeren zij herhaaldelijk naar zulk eene eenmaal gevonden scheur terug, hetgeen sommigen aanleiding heeft gegeven tot