de zijden van het ligchaam zijn iets rosser dan bij de wijfjes. De jongen zijn veel fletser, en vóór den eersten rui hebben zij de zijden bijna even flets als de buikveêren; voorts hebben zij het zwart aan den kop doffer, en de pooten lichter gekneusd.
Deze vogeltjes vliegen na den broeitijd in gezelschap van hunne soortgenooten, en meestal de jongen met de ouden; in het najaar blijven zij wel is waar nog bij elkaêr, doch vereenigen zich ook met andere zwervende vogels, en vormen zoodoende dikwijls zeer talrijke troepen, en, daar nu van zulke troepen zich nu en dan eenige voorwerpen afzonderen, hetzij uit eigen beweging, hetzij doordien zij vervolgd werden, worden zoo van lieverlede de jonge Meezen van de ouden gescheiden, 't Zou trouwens niet goed gaan, als zij te lang in elkanders gezelschap bleven: voorwerpen, tot dezelfde generatie behoorende, zouden dan alligt onderling paren, en men weet, dat uit zulke paringen gewoonlijk òf geen, òf gebrekkige jongen voortspruiten.
De broeitijd dezer vogeltjes duurt van het laatst van April tot het einde van Julij, in welk tijdsverloop zij, in twee broeisels, twaalf à achttien jongen voortbrengen. De nesten, uit worteltjes, mos, haar en veêren zamengesteld, liggen in tamelijk diepe boomholen, waarvan de ingang zeer naauw is.
De eijeren gelijken dermate op die der Zwartkop-Mees, dat men ze niet van elkaêr kan onderscheiden. Sommigen beweren wel is waar, dat hare eijeren meer, anderen daarentegen dat ze minder gevlekt zijn, dan die van laatstgenoemde soort, alsmede dat ze kleiner zijn dan die der Pimpelmees, doch zooveel is zeker, dat men ze noch door de vlekken, noch door het verschil in omvang met zekerheid zal kunnen herkennen, wanneer zij eenmaal met de eijeren der twee genoemde soorten onder elkander liggen. Trouwens zal men ook dikwijls in één en hetzelfde nest (zoowel van de Zwartkop- als van de Dennemees) eijeren aantreffen, die reeds onderling verschil in vlekken vertoonen.
De jongen Dennemeezen worden door beide ouden met spinnen, rupsen, muggen en vliegen grootgebragt; zij zijn spoedig volwassen en vliegen met de ouden rond, totdat er een tweede broeisel komt; die van het tweede broeisel blijven steeds langer in het gezelschap der ouden, dan die van het eerste.
De Dennemees voedt zich des zomers met insecten, en 's winters met hunne maskers, zooals chrysaliden van vlinders en kevers, en ook met spineijeren; de zaden, die zij eet, zijn hoofdzakelijk, gelijk wij hierboven reeds aanmerkten, die