heeft meermalen opgemerkt, en dit is door verschillende personen, die Spechten in gevangenschap hielden, beaamd, dat hij zonder moeite aan de onderzijde van horizontaal liggende takken vooruitspringt, zonder zijn steunpunt te verliezen. In de zoölogische tuinen te Londen zag ik dezen vogel in 5 à 6 tempo's tegen een 12 voet lang, loodregt loshangend ijzerdraad, ter dikte van gewone borduurwol of van een lucifer, naar boven klauteren. Deze manoeuvre herhaalde hij gewoonlijk eenige malen; zoodra hij dan den zolder der volière had bereikt, gaf hij telkens met zijn harden bek eenige duchtige kloppen tegen het houtwerk, die de splinters in de lucht deden vliegen; daarop schoot hij in allerijl naar omlaag, om dan weer onmiddellijk den draad van onderen aan te pakken en de klimpartij te hervatten.
In zijne wijze van nestelen, van opbrengen der jongen en in de keuze van zijn voedsel onderscheidt hij zich niet van den Groenen Specht. Zijn geroep daarentegen is scheller en niet zoo schielijk stootend; het is meer een scherp „hiek-hiek”.
In gevangen staat kan hij, even als al de overige soorten, met vleesch, ei, miereneijeren en noten in 't leven gehouden worden. De voor deze vogelsoorten bestemde kooijen moeten òf geheel van ijzer òf uit sterk eikenhout vervaardigd en van een vermolmden boomstam of stukken van een knotwilg voorzien zijn. Alle Spechten zijn in den beginne zeer wild en schuw, doch gewennen zich spoedig genoeg aan het kooileven.