hij dus met den snavel uitoefenen, en hij verbreekt dan ook zeer spoedig het hout of schors, waaronder de larve of kever verscholen zit. De rupsen der houtmot of houtvlinder, die diepe gaten in het wilgenhout boren, haalt hij binnen twee à drie minuten uit hunne holen te voorschijn. Dat de Specht alleen aan doode boomen zou arbeiden, is wel eens tot hunne verdediging beweerd, doch deze bewering is niet geheel juist; want den dooden boom zoekt hij alleen dan, wanneer de levende hem geen voedsel of gelegenheid tot nestbouw aanbiedt; dood hout is spoediger verbrijzeld, en hij kan daarin binnen twee à drie dagen een kuil hakken, groot genoeg om er een half dozijn Spechten veilig in te herbergen.
Zijn voedsel vindt hij in het levende hout, tegen de stammen, onderaan, of zelfs onder en tusschen de wortels en in het gebladerte. Met zijne zeer lange, dunne, aan de punt harde, scherpe en kleverige tong haalt hij mieren en kleine insecten tusschen de boomspleten uit, pikt ze ook van den grond of tusschen de wortelen, en hapt, even behendig als de Mees, een rups of kever van het blad. Het doode hout levert den Specht geen ander voedsel, dan eenige houtkevers en wespen, die zelden zoo menigvuldig zijn, dat hij er meer dan één maal aan heeft. Hij doet echter aan het levende hout weinig schade, dan alleen in den winter; en buitendien, het afrukken van nootvruchten, het weghakken van bast en het boren in 't hout kunnen den boom niet schaden, zoolang niet een geheel leger Spechten er dagelijks op terugkeert. Jonge vruchtboomen daarentegen lijden meer door het bezoek der Spechten, dan door de daarop levende insecten; want een Specht hakt gewoonlijk meer aan het hout, dan noodig is om een rups of larve meester te worden. Daarbij bezit de Specht nog de zonderlinge eigenschap, om jonge bladscheuten neer te sabelen, zonder er zich mee te voeden of er eenig voedsel in aan te treffen. Ten gevolge van een en ander staat hij dan ook in sommige streken meer als schadelijk dan als nuttig te boek.
De Spechten leven hoofdzakelijk op boomen; sommigen echter toeven meestal op den grond. Gewoonlijk houden zij zich des zomers in het woud op, en zwerven in den winter gezellig rond. Hun vlugt is tamelijk snel, doch zij vliegen zelden lang achtereen. Hun stemgeluid is eentoonig, doch krachtig. Bij gebreke van zangtalent, maken de mannetjes allerlei zonderlinge gebaren, om wijfjes te lokken en te behagen. Ook schijnt het, dat de Spechten elkander reeds op verren afstand aan de wijze of kracht van hun kloppen herkennen; althans de vogelvangers in Rusland lokken de Spechten door met een steen tegen een boomstam te slaan,