Pagina:Keulemans Onze vogels 3 (1876).djvu/127

Deze pagina is gevalideerd

Waterspreeuw, die met zijne gewone pijlsnelle vlugt voor hem uitschoot, doch, op het gezigt van een Roodborstje, plotselings van rigting veranderde en onverwachts tegen dit onschuldig vogeltje aanvloog, en wel met zulk een vaart, dat het arme diertje in het water tuimelde. Daarmeê nog niet tevreden, vloog de Waterspreeuw er weder op aan, pakte het. in den nek, en wilde er meê onder water duiken. Na eenige oogenblikken worstelens, verdwenen beiden in de diepte, en het Roodborstje zou zeker verdronken zijn, zoo niet de waarnemer van dit voorval, door zijn stok naar den aanvaller te werpen, dezen op de vlugt gejaagd had. Het Roodborstje slaagde er nu in, weder naar den oever te spartelen en zijn leven te redden.

Andere schrijvers vermelden ook, dat de Waterspreeuwen op nagenoeg gelijke wijze zelfs hunne eigen jongen van zich afweren, zoodra zij meenen, dat dezen oud en sterk genoeg zijn geworden om in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien.

De Waterspreeuw bouwt een zeer groot nest, meestal van een dak of overdeksel van even grooten omvang voorzien. Als plaats voor den nestbouw, kiest hij meestal oude gaten van muren nabij het water, diepe holten in den grond of tusschen wortels, of ook wel de schoepen van oude of stilstaande molenraderen. Het nest is uit groen mos, doode bladeren en worteltjes vervaardigd, en het binnengedeelte, eene ruime, kogelronde holte, met dunne worteltjes en fijne grashalmen belegd. De opening is op zijde aangebragt en dikwijls, vooral wanneer het nest diep ligt, zeer verre naar buiten uitgewerkt.

De Waterspreeuw broeit tweemaal: in April en omstreeks het midden van Junij. Elk broeisel bevat 4 à 6 tamelijk afgeronde en geheel witte eijeren, welke door beide ouden worden uitgebroeid. De jongen hebben in hun eerste vederkleed de onderzijde geheel vuilwit, de bovendeelen bruingraauw, de keel wit en bijna onmerkbaar gevlekt, doch de geheele borstzijden van den nek en van het ligchaam zeer digt met zwart afgezet. Na den rui zijn zij nagenoeg aan de ouden gelijk, behalve dat de'veêren hunner onderdeelen dan nog, even als de vleugelveêren, licht gerand zijn. De ouden verschillen niet in kleur, doch wel in grootte: het wijfje is namelijk iets kleiner.

In Zweden, Noorwegen en het Noorden van Rusland leeft eene andere soort of variëteit met geheel donkerbruine onderdeelen.

Het stemgeluid van den Waterspreeuw is zeer gevarieerd: nu eens zeer schel