Pagina:Keulemans Onze vogels 3 (1876).djvu/131

Deze pagina is gevalideerd
 

DE KERSENDIEF.

HYPOLAIS ICTERINA.


Van de vele gevederde zomergasten, die onze tuinen bezoeken, is er zeker geen, die meer de algemeene aandacht en bewondering verdient, dan de Kersendief. Hij is de vóórzanger en tevens de názanger onder het kleine gevogelte; hij zingt dan ook het duidelijkst en het langst en bezit het meest buigzame stemorgaan; daarbij bootst hij de geluiden van andere vogels na, en is dus een ware spotvogel. Wegens deze laatste hoedanigheid wordt hij in vele streken ook Spotvogel genoemd, terwijl hij, dank zij zijner algemeene bekendheid, nog tal van andere namen en titels draagt, zoo als Geelborstje, Tuinzanger, Slijper, Zomerzanger, Taaimannetje, Zangmeester, en waarschijnlijk nog vele andere meer.

De Duitschers kennen hem als Gelbe Spottvogel en Gartensänger; de Franschen als Grand Pouillot en Polyglotte, en, ofschoon zijne verschijning in Engeland als eene zeldzaamheid mag beschouwd worden, is hij echter ook daar als zanger beroemd en als Melodious Willow Wren bekend.

Waar tuinen zijn, daar hoort men ook den Kersendief. Zoodra de natuur weer tot leven is teruggekeerd en de bloesem voor jonge bladeren plaats maakt, komt deze zanger tot ons over en verkondigt zijne tegenwoordigheid door vrolijk gekwetter en liefelijk gekweel. Omstreeks de eerste week van Mei hooren wij hem reeds in de boomgaarden, en twee of drie dagen later in de tuinen der steden; als het weder warm en het groen vroeg ontloken is, zien wij hem soms nog vroeger, doch nooit vóór 25 April, en ook zelden later dan 25 Augustus. Mannetje en wijfje verschijnen gelijktijdig en zijn ook meestal reeds gepaard, zoodat zij reeds eenige dagen na hunne overkomst beginnen te nestelen. Zij keeren gewoonlijk naar eene vroeger betrokken broeiplaats terug, doch maken telkens een nieuw nest, ofschoon de bouwstoffen van het oude, waarschijnlijk om tijd en moeite te