alsof allen hadden afgesproken om stilletjes weg te snappen; want op eens zijn zij dan uit de vroeger zoo lang en druk bezochte streken verdwenen. Men vangt ze al zeer gemakkelijk met palingfuiken, waarin zij—wat hen daartoe aandrijft, weet ik niet—herhaaldelijk, zelfs zonder dat er eenig lokaas voor hen is, binnenvliegen. Men houdt ze echter niet zoo gemakkelijk levend, als den Grooten Karekiet. Bij eene zorgvuldige behandeling en veel insectenvoeder, willen evenwel alle Kleine Rietzangers zich na eenige dagen aan de kooi gewennen; zij worden dan zelfs zeer mak, zijn gestadig in de weer en klauteren onophoudelijk rond.
Het zijn zeer verdraagzame, gezellige vogeltjes. Pas gevangen voorwerpen nemen spoedig voedsel en gevoelen zich even spoedig op hun gemak, als zij maar bij reeds gekooide kleine zangers geplaatst worden: het liefst bij den Zomer- of Lentezanger of bij hunne eigen soortverwanten.
Raauw rundvleesch, met drooge of versche miereneijeren, wat maanzaad en broodkruimels dooreengehakt, is het voor hen noodige voedsel, terwijl men hun als versnapering spinnen, rupsen en meelwormen kan toedienen.