van het water en bouwen zij hunne nesten, meestal 10 à 20 voet boven het water, aan de overhangende takken, doch nestelen zij ook zeer dikwijls hoog in den boom, vooral als deze langs sterk stroomende of bevaarde rivieren gelegen zijn.
Het wijfje dezer soort is donker groenachtig bruin op de bovendeelen en vrij duidelijk gevlekt, daar elke veder een lichteren rand heeft; borst en zijden heeft zij groenachtig, staart en vleugelpennen bruinzwart, het overige ligchaam, namelijk keel, buik en stuit, flets geel. De jongen zijn veel lichter van geel, duidelijker gevlekt, en hebben donkere oogen en een bruinen bek.
Het nest is gewoonlijk zeer groot en gelijkt naar dat van onzen Wielewaal, doch heeft eene kleinere opening, welke soms min of meer op zijde is aangebragt. Dikwijls hangt het nest zeer laag aan de takken, doordien het onder het broeijen verzakt en de vier of meer hechtpunten langer worden of uitrekken. De bouwstoffen zijn ook buig- en rekzamer dan die, welke de Wielewaal gebruikt; zij bestaan hoofdzakelijk uit vlasdraden, haarachtige aanhangsels van palmen, wortels, insectenweefsels en'veêren. Het eenige nest, dat ik ten onderzoek verkrijgen kon, herinnerde mij, wat vorm en bouw betreft, aan een Staartmeezennest in 't groot, doch met eene wijdere, boven aangebragte opening. De eijeren—men vindt er 4 à 6 in een broeisel—zijn licht blaauwgroen (na eenige dagen broeijens worden ze nog veel lichter), met roode en purpere vlekken, en gelijken veel naar die van onzen Grooten Karekiet (Cal. turdoïdes). Naar men zegt, broeit deze soort tweemaal 's jaars, de Baltimore-vogel uit Noord-Amerika daarentegen slechts éénmaal.
Het voedsel dezer vogels bestaat uit allerlei vruchten, zoo als bananen, oranje-appelen en allerlei beziën. Zij zijn ook insecteneters, doch nuttigen alleen weeke larven, spinnen en vlinders.
Hun gezang is zeer eenvoudig, doch helder en vrolijk; hun geroep klinkt als „oeiek-wiek, oeiek-wiek". Als zij boos worden of zich over iets verwonderen, schreeuwen zij, even als onze Spreeuwen: „èg-è". Zij kunnen ook de geluiden van andere vogels nabootsen. Zoowel in hun zingen als in hunne overige gewoonten vertoonen zij een zeer speelzieken en levendigen aard. Niet zelden vereenigen zij zich bij troepen; om onophoudelijk van het eene dier naar het andere te vliegen, ten einde dit door hevig geschreeuw op te jagen. Zoodra een hunner iets bijzonders ontdekt, is spoedig het geheele woud in rep en roer; want onmiddellijk komen dan zijne makkers, steeds tot plagen bereid, uit hunne