veêren en katoen zijn daartoe het meest geschikt, en koehaar wordt door deze vogeltjes boven al gewaardeerd. Omstreeks Mei, of als het weder warm is iets vroeger, begint de paartijd en dan zorge men dat de bouwstoffen in de kooi worden gebragt; de broeihokjes moeten dan reeds eenigen tijd gehangen hebben en door de vogels zijn opgemerkt. Voor vijf of zes paar vogels, bevestige men een dubbel aantal broeihoekjes, want behalve de eijernesten bouwen ze ook gaarne speelnesten en worden daarenboven nog aangemoedigd om onmiddelijk een ander nest in betrekking te nemen en een tweede broeisel voort te brengen. Zoodra de bouwstoffen in het bereik der vogels gebragt worden, beginnen de mannetjes reeds bekjes vol weg te slepen en binnen een dag of tien zijn de nesten gereed. Het gedartel en gejubel der kleine echtelingen houdt dan langzamerhand op en de wijfjes beginnen zich reeds te verschuilen; er heeft eene in 't oog vallende verandering plaats in de kooi; de mannetjes zien er ook ernstiger uit; ze zijn gejaagd, onrustig, ze hebben iets in het hoofd. Dit zijn de kenteekenen dat het wijfje reeds een eitje heeft gelegd. Gewoonlijk legt ieder wijfje er zes of zeven. Na dertien dagen (te rekenen van het laatste ei) komen de jongen uit en de nesten, die met zulk een zegen zijn bedeeld, kan men al dadelijk ontdekken aan de rustelooze houding en beweging van het mannetje en ook later van zijne wederhelft. Ieder paar heeft zijn eigen nest en de jongen der verschillende ouderparen komen gewoonlijk in dezelfde week uit, zelden verschilt dit, meer dan drie of vier dagen. Doch het gebeurt dikwijls dat de ouden der eerst uitgekomen jongen door de verpleeglustige kooimakkers, in het voeden hunner jongen worden bijgestaan, of liever dat de andere mannetjes hunne diensten vrijwillig aanbieden. Dan hebben er meestal oneenigheden plaats, want de gelukkige ouden verzetten zich vastberaden tegen bakers en kraamvisites. Het grootbrengen der jongen is in drie weken afgeloopen en na zeven of tien dagen (soms vroeger) legt het wijfje een tweede aantal eijeren. Het weder en andere omstandigheden hebben natuurlijk veel invloed op het geregeld broeijen der ouden en de ontwikkeling der jongen, doch meestal broeit toch ieder paar twee maal gedurende den zomer. Als het hevig regent, of bij onweder, moet men de kooi overdekken. Het voedsel moet gedurende den broeitijd uit gierst, in water geweekte en gemalen maïs, beschuitkruimels en gehakt ei bestaan, men houde de gierst afzonderlijk. Eenige stukgeknipte meelwormen menge men onder het gehakte ei.
In de Zoölogische tuin te Antwerpen, broeijen er jaarlijks honderden. De