soorten verdrongen; immers over het algemeen worden eenvoudig gekleurde vogels weinig gezocht, en, daar zij even kostbaar zijn als onze Vuurwevers, Amadinen of andere pracht-Vinken, kiest de vogelhandelaar natuurlijk de fraaiste voor zijn geld.
Het vogeltje, dat we Zilverfazantje noemen, is niettemin even talrijk als vroeger, waarschijnlijk doordien er zulk eene menigte, tegelijk met andere vogels, uit Engelsch-Indië worden aangevoerd, en de handelaars zulke bezendingen in den regel per kooi (d.w.z., zooveel als er vogels in ééne kooi kunnen gepakt worden) of per aantal stuks waarderen, terwijl eerst later de verschillende soorten, en daarna de soorten in paren, verdeeld en in betere kooijen overgebragt worden. Vandaar dat soms zeldzame, maar ook dikwijls zeer onbeduidende vogeltjes eene plaats bij den vogelliefhebber vinden. In Engeland treft men dan ook veelal zeer vreemde vogels aan, welke bijna niemand kent (altijd met uitzondering van den koopman, die uit zijn vindingrijk brein terstond een naam weet te putten, en op die wijze „Pekingsche Nachtegalen", „Noordsche Kanarievogels" of „Afrikaansche Kolibri's" te voorschijn roept). Dikwijls komen er onder de Grasvinken soorten voor, die, reeds lang vóórdat zij door de wetenschap gerangschikt werden, in volières werden gezien. Ik zelf heb in Lissabon vogeltjes uit Benguela en Angola in rieten kooitjes op de fruitmarkt te koop gezien, en werd eerst later gewaar, dat die soorten in musea zeer zeldzaam waren. Ook ontdekte ik eens in de kajuit van eene der Portugesche mailbooten, te midden van andere vogels, eene zeer fraaije, groote Amadina-soort, welk ik later nimmermeer, hetzij levend, hetzij in verzamelingen, heb kunnen terugvinden. Deze vogel was zoo groot als een Sijsje, geheel glimmend zwart, met een rood voorhoofd, gele oogen, roode pooten, en een staart ter grootte van dien der St. Helena-Fazantjes.