Pagina:Keulemans Onze vogels 3 (1876).djvu/295

Deze pagina is gevalideerd

van voorbij zijn, en de zon maar even door de wolken komt kijken, terwijl het weder nog koud en bar is, hooren we reeds het scherp geratel en geslijp dezer vogels, en zien we reeds verliefde mannetjes om een wijfje strijden, waarbij we vaak om hunne zotte bewegingen moeten lagchen: met den staart omhoog, de vleugels omlaag en den kop in den nek, springt het mannetje rondom het voorwerp zijner aanbidding; maar al te dikwijls krijgt hij mededingers, en dan eindigt de liefdesverklaring met eene vechtpartij, waarbij de strijdende medeminnaars gewoonlijk verre van hun weg geraken, terwijl een derde vrijer met de bruid eene andere straat inschiet. Evenwel houden de Musschen zich bij de door haar bewoonde buurt, en de wijfjes paren dan ook in den regel slechts met de mannetjes uit die buurt; vreemde Musschen worden zelden in hunne omgeving toegelaten. Daarenboven kennen zij elkander even goed, als straatjongens uit dezelfde buurt malkaêr kennen, en, ofschoon zij 's winters elkander gaarne ontmoeten, blijven zij in den paartijd ieder op een afstand.

De eigenlijke paartijd begint echter eerst in April; dan wordt er hard aan de nesten gewerkt, en het wijfje zit gewoonlijk reeds tegen het einde dier maand op hare eijeren. Het mannetje komt zelden op het nest, doch kruipt 's nachts stilletjes naast zijn wijfje. De eijeren—elk broeisel bevat er 4 à 7—verschillen, naar mate van de landstreek, eenigzins van grondkleur, doch zijn steeds te herkennen aan hun verlengd-ovalen vorm, en aan de menigvuldige vlekjes en overlangsche haaltjes, die de geheele schaal bedekken. De grondkleur is blaauw-grijsachtig wit of lichtgrijs met eene rosse tint; de vlekjes zijn bruin of donkergrijs, bij sommige, vooral bij die met de rosse grondkleur, roodbruin en donker purperzwart. De jongen worden door beide ouden met insecten, vooral rupsen en spinnen, en ook met zaad, jong groen, brood en ander afval van de tafel gevoêrd. Zij blijven 17 à 22 dagen in het nest, doch worden nog lang daarna door de ouden van voedsel voorzien. Meestal zitten de hongerige kinderen ieder in een afzonderlijken hoek of boom, waardoor het gevaar, om gezamenlijk door katten overvallen en verslonden te worden, althans eenigermate wordt voorkomen.

De jongen zijn, bij die van andere vinkachtige vogels vergeleken, zeer klein; hun gevederte is nagenoeg aan dat hunner moeder gelijk, behalve dat zij de donkere vlekken op den rug minder duidelijk hebben. Bij de jonge mannetjes komen de kleuren door langzame ruijing van lieverlede te voorschijn; zij zijn echter in hun eerste levensjaar iets lichter van kleur, dan de ouden, die trouwens