met de grootere soorten, waaronder onze Huismusch, al zeer wel overeen, met deze uitzondering echter, dat bij haar de seksen en jongen geen verschil in kleur van gevederte vertoonen.
In Engeland vindt men haar zelden nabij de steden; zij leeft daar meer in de vlakten en bosschen, en trekt 's winters met Vinken en andere vogels naar het Zuiden of blijft bij troepen rondzwerven. Ook in ons vaderland ziet men er velen gedurende het najaar met Vinken en Gorzen rondvliegen; doch, daar zij alle soort van weder kunnen verduren, blijven zij meestal in hare eigen landstreek, terwijl hare vroegere reismakkers ons reeds sedert lang verlaten hebben.
Moerassige streken, boerderijen en laag hout nabij weilanden schijnen hare lievelingsplekjes te zijn; daar vinden wij ze dan ook vooral gedurende den paartijd. Zij bouwen hare nesten, die er in den regel vrij slordig uitzien, in holten van boomen, meestal van knotwilgen, tusschen steenen, in gaten van muren en onder de daken der buitenhuizen, dikwijls ook in molens. De eijeren zijn als die van de Huismusch, doch kleiner; gewoonlijk bevat het eerste broeisel 6 of 7, het tweede 4 of 5 eijeren. Beide ouden broeijen, doch het mannetje houdt zich daarmede slechts weinige oogenblikken op.
Zoodra de Ringmusschen jongen hebben, vernielen zij eene menigte insecten, en zijn dus zeer nuttige diertjes. Wel hebben daarentegen de hennep- en boekweitvelden in het najaar veel door haar bezoek te lijden, zoodat zij, even als haar bloedverwant, de Huismusch, nu eens nuttig, dan weder schadelijk zijn; doch men is het algemeen eens, dat zij meer goed dan kwaad aanrigten, en de landbouwer zou dan ook even ongaarne zijne Ringmusch, als de stedeling zijne Huismusch willen missen. Wij zijn eenmaal aan die vogels gewend, en mogen hen dan ook vrij wel lijden, zelfs al veroorzaken zij ons eenig nadeel, als zij 't ten minste niet al te bont maken.
Het stemgeluid dezer Musschen is een weinig zwakker, doch helderder dan dat der Huismusch. De mannetjes maken uit hun gesjilp eene soort van zang, die misschien voor hunne wijfjes zeer bekoorlijk klinkt, doch voor onze ooren weinig aantrekkelijks heeft.
Men kan deze vogels zeer gemakkelijk vangen en beter dan de Huismusschen in kooijen houden, daar zij niet zoo koppig zijn als de laatstgenoemden; zij zijn ook de moeite van het vangen meer waard, daar zij fraaijer kleuren bezitten. Op het vinkennet vallen er velen, welke meestal gedood en aan de „rist" gebonden