worden. De boerenjongens vangen ze met papiertjes, die bij wijze van peperhuis opgerold en in de sneeuw gestoken worden, met de opening naar boven. In die peperhuisjes leggen de knapen stukjes brood of aardappelen, en besmeren den binnenrand van boven met vogellijm. Als nu de Musschen naar het voêr pikken, blijft het papier als een steek of muts op haar kop zitten; wel vliegen zij dan terstond weg, doch, daar dit vreemde hoofdtooisel haar het zien belet, worden zij spoedig ingehaald en gevangen.
Op hare beurt betoont het wijfje der Ringmusch goede diensten als lokvogel, wanneer het er om te doen is om in de knipkooi spoedig de mannetjes van Vinken, Groenlingen en Geelgorzen te vangen.
Behalve door hare fraaije, zachte kleuren, en door hare geringe grootte, biedt de Ringmusch in gevangenschap weinig aanlokkelijks aan. In groote kooijen is zij het meest op haar gemak; en als men ze in eene volière buitenshuis houdt, broeit zij even druk als in vrijheid, vooral wanneer men haar daar voorziet van een dooden boom met gaten of van een knotwilg, alsmede van wat stroo en'veêren, als bouwstoffen voor haar nest. Hennepzaad, havergort en brood is voor haar het meest geschikte voedsel.