DE BOSCHHAAN.
GALLUS BANKIVA.
Bijgaande afbeelding stelt den Haan in zijn oorspronkelijk vederkleed voor, en is naar een uit Java afkomstig exemplaar geteekend. Uit deze soort zijn hoogstwaarschijnlijk, meer dan uit de andere wilde Hoenders, onze zoo zeer verschillende tamme rassen voortgesproten; zooveel is althans zeker, dat zij zich het spoedigst aan de meest verschillende luchtstreken gewent, even spoedig tam wordt, en ook geheel de kenteekenende kleuren onzer Hoenders vertoont. Bij de meeste onzer standvastige rassen vinden we dan ook de kleuren van dezen Haan in gelijke verdeeling vertegenwoordigd of slechts eenigzins gewijzigd; en bij alle bonte rassen, Kriel, Goudlaken, Hamburger, Kampvechters of zoogenaamd wilde Hoenders (Duckwings in 't Engelsch), komen, zoo al niet zijne geheele kleurteekening, dan toch zijne bruin- en goudgele nek- en stuitveêren, zijne donkere onderdeelen en staart en de glanzige schouder- en vleugelveêren voor. Ook de hooge, dunne, gehakkelde kam, witte oorstreek en dubbele lellen zijn aan de meeste onzer Hoenders, met geringe afwijkingen, eigen.
Er bestaat nogtans, bij al die overeenstemming van kleuren, een zeer kenmerkend verschil tusschen den wilden of Boschhaan en de tamme Hanen; bij den eerstgenoemde namelijk hangt de staart steeds naar omlaag, terwijl die bij de Huishoenders overeind staat. De Boschhaan is ook kleiner dan de meeste tamme Hoenders, en hij houdt zijn nachtverblijf steeds in de boomen.
In den natuurstaat is de Boschhaan uitermate schuw en bevreesd voor den mensch; daarom ook toeft hij bij voorkeur in het digtst begroeide hout, onder de uitstekende takken van lage boomen, op een droogen, doch geheel met groen bedekten bodem, en zoekt hij nog liever het gezelschap van den tijger dan van den mensch op. Het bekende sprookje, dat de Boschhaan, even als de Paauw,