het ligchaam blijven, verbleeken, dof en flets worden. Omstreeks Augustus zijn de seksen nagenoeg gelijk van kleuren, ofschoon toch de mannetjes, door hunne donkere, glanzige vleugelpennen en goudgele oogen, duidelijk van de wijfjes te onderscheiden zijn. De wijfjes dragen, even als die der meeste Eendensoorten, een vaal-lichtbruin, donker gestreept gevederte, hebben minder helder roode pooten, een blaauwachtig olijfgroenen bek en bruine oogen. Gedurende den paartijd heeft het mannetje een zwarten bek; later, als zijne vederen verkleuren, is deze grijs. De jongen in hun donskleed komen met jonge tamme of wilde Eenden, of eigenlijk met de jongen der meeste overige Eendensoorten overeen, doch zijn witter van dons en hebben vleeschkleurige pootjes en kleine bekjes. Deze laatste hoedanigheid is wel opmerkelijk, daar de oude voorwerpen zulke bijzonder groote snavels bezitten. De bek groeit dan ook evenredig met de overige ligchaamsdeelen des vogels, doch is gedurende het eerste levensjaar nog zeer week en veel minder breed dan die der oudere voorwerpen.
De Slobeend bouwt haar nest in het gras langs het water of tusschen het riet aan den waterkant; soms vindt men het in heidevelden, doch dan is er zeker water in de nabijheid, daar deze Eendsoort in elk jaargetijde geheel drooge streken vermijdt. Wat neêrgetrapt gras of biezen, afgebroken stengels of eene oneffenheid in het grasveld dienen tot fundatie van het nest, waarin dan het dons, dat het wijfje zich uit het ligchaam rukt, wordt gelegd. De 11 of 12 eijeren zijn vuilwit, meestal met eene groenachtig grijze tint en ter grootte van een hoenderei.
Langs de meren onzer kustprovinciën broeit de Slobeend vrij menigvuldig. Wel is het te vreezen, dat zij langzamerhand, ten gevolge van het uitmalen dier wateren, even als de meeste daar t'huis behoorende vogels, naar andere streken zal verhuizen; doch, daar zij ook langs kanalen, slooten en kleine moerassen nestelt, blijft ons toch nog eenige kans om deze fraaije Eend te behouden. In Engeland broeit zij ook vrij talrijk; doch in Scandinavië en Rusland, even als in Azië en een groot gedeelte van Engelsch-Indië, schijnt zij haar eigenlijk vaderland te hebben. In Engeland vindt men haar gedurende alle jaargetijden, en zij is daar zeer gezocht, zoowel door den vogelliefhebber, als door den jager. Vele vogelliefhebbers laten hare eijeren opsporen en leggen ze dan onder tamme Eenden, om zoodoende getemde Slobeenden voor hunne vijvers te verkrijgen. Dezen zomer werd een paar wilde Slobeenden van niet minder dan 34 (tweemaal