Pagina:Keulemans Onze vogels 3 (1876).djvu/72

Deze pagina is gevalideerd

takken aanleggen. Zij blijven niet lang in dezelfde streek, doch zwerven, bij kleine troepen, voortdurend rond, zonder eigenlijk trekvogels te zijn; niettemin ontbreken zij in het oostelijk gedeelte van Australië soms maanden achtereen, en zijn zij daarentegen op andere, even ongeregelde tijden, in het Zuiden menigvuldiger.

De Fluiter is, volgens Gould, in Nieuw-Zuid-Wallis zeer algemeen; hij houdt zich daar in de boomen der open streken op, en loert in de vlakte op sprinkhanen, die voor een groot gedeelte van het jaar zijn hoofdvoedsel uitmaken en waaraan hij zich dan ook ruimschoots te goed doet. Daar er zoo meestal eenige Fluiters te zamen op de sprinkhanenjagt zijn, vernielen zij eene verbazende menigte dezer zoo schadelijke insecten, en worden dan ook door den landbouwer als welkome gasten aangemerkt en zooveel mogelijk beschermd.

De broeitijd dezer vogels begint in Augustus en eindigt in Januarij; zij broeijen gewoonlijk tweemaal. De in 't Noorden broeijende paren hebben echter zelden vóór November hun nest gereed; in 't Zuiden daarentegen vliegen zij reeds in Augustus met hunne jongen rond (men neme hierbij in aanmerking, dat daar het Zuiden veel kouder dan het Noorden is, en dat dit groote eiland gedurende hetzelfde jaargetijde in het Noorden een tropisch, in het Zuiden een koud klimaat bezit). De nesten worden, even als die van onze Kraaijen, uit doode takken vervaardigd, doch van binnen met zachtere materialen, zoo als groote boombladeren en wortels, belegd. De eijeren zijn licht groenachtig blaauw, met dunne, lange haaltjes en golvende lijnen van eene licht- en donkerbruine kleur. De jongen blijven lang in het gezelschap hunner ouders. In het eerste levensjaar zijn zij veel bruiner dan de ouden en hebben de witte veêren van nek en stuit met graauwe banden afgezet. De seksen bieden echter geen uiterlijk onderscheid aan; alleen is het mannetje een weinig glanziger.

De Fluiter wordt, even als de Organist, in alle beschaafde landen der wereld als kooivogel menigvuldig aangetroffen, en is derhalve een algemeen bekende vogel. Zijn gefluit is zeer helder, krachtig en buitengewoon buigzaam; daarbij leert hij gemakkelijk korte aria's nabootsen, en na eenige lessen zingt hij reeds eene gamma in verschillende toonaarden en, als men hem dit leert, fluit hij die opklimmend of dalend in majeur of in mineur. Hij leert echter geen woorden naklappen; daarvoor is zijn natuurlijk geluid ook te helder, of liever, niet schor genoeg; alleen zacht klinkende syllaben kan hij zangsgewijze ten gehoore brengen.

Hij heeft geen bijzonder groote kooi noodig, om op zijn gemak te zijn; eene