den geheelen winter in dat nest slapende heeft doorgebragt en eerst nu ontwaakt is. Plinius had echter de zeden dezer vogels beter bestudeerd, en waarschijnlijk was hij de eerste, die van hunne nesten gewag maakte; toch komt zijne beschrijving dienaangaande ons soms wel wat overdreven voor, b.v., waar hij schrijft: „Aan de Heracleotische monding van den Nijl, in Egypte, werpen deze Zwaluwen tegen het invloeijen van het water een onoverkomelijken hinderpaal op. Zij maken namelijk een geheelen dijk of afdamming, welke hunne nesten omringt, en leggen deze in eene uitgestrekte lijn aan, ter lengte van bijna een stadium [1]. Zulk een werk zou met menschenhanden niet te maken zijn!”
Er moge zeker in deze beschrijving iets overdrevens zijn, toch kan men nog te huidigen dage in Egypte, nabij de stad Coptos, een dergelijk voorbeeld van de bekwaamheden dezer Zwaluw aanschouwen. Daar namelijk ligt een klein eiland, hetwelk de sterk stroomende rivier reeds dikwijls dreigde weg te spoelen, doch dat door de Zwaluwen, die er eene veilige broeiplaats op vonden, op den duur werd onderhouden, doordien zij telkens den het meest aan den invloed van het water blootgestelden hoek met slijk, stroo en hooi versterkten. Zij broeijen dan ook geregeld elken zomer op dat plekje grond, waarvan, buiten hunne tegenwoordigheid en schrandere werkzaamheid, hoogstwaarschijnlijk weinig of niets meer zou zijn overgebleven.
Behalve in de zelf gebouwde dammen, broeijen deze Zwaluwen ook in rotsspleten en natuurlijke uithollingen van den grond; doch bij voorkeur maken zij hunne eigen verblijfplaatsen in gereedheid, en graven te dien einde in den eenmaal aangelegden grond diepe gaten, op twee à drie voet boven de oppervlakte van het water en boven het hoogste punt van een gewonen vloed; deze uithollingen zijn tot een voet diep, en ruim genoeg om twee vogels gelijktijdig door te laten; binnen drie à vijf dagen zijn deze vogels, gewoonlijk door onderlinge hulp, met dat werk gereed. Men meent ook te hebben opgemerkt, dat, als de eenmaal gemaakte nesten plotselings door de geheele kolonie verlaten worden, 'tgeen dikwijls gebeurt, er steeds hooge vloeden in aantogt zijn, welke deze vogels, op eene voor ons onbegrijpelijke wijze, voorzien.
Het eigenlijke nest is uit droog gras en veêren gemaakt en bevat 4 à 7 witte, aschgraauw gevlekte eijeren, die door beide ouden worden uitgebroeid.
- ↑ Stadium of stadie was bij de oude Grieken een afstand van 125 schreden.