Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/13

Deze pagina is gevalideerd

5

was hem zoo gegaan — nu jij den kabouter in zijn macht had — was hij bang voor hem geworden. Hij merkte, dat hij met iets vreemds en griezeligs in aanraking gekomen was, en hij was maar blij, dat hij van dat duivelsche gedoe weer afkomen kon.

Hij ging daarom dadelijk op den koop in, en hield het net stil, zoodat de kabouter er uit kruipen kon. Maar toen die er bijna uitgekropen was, viel het den jongen in, dat hij grooter schatten had moeten bedingen, en alle mogelijke heerlijkheden. Ten minste had hij dit moeten bedingen, dat de kabouter hem de preek in 't hoofd zou tooveren.

"Wat was ik dom, dat ik hem vrij liet," dacht hij, en hij begon het net te schudden, opdat de kabouter weer naar beneden zou vallen.

Maar op hetzelfde oogenblik, dat de jongen dat deed, kreeg hij zoo'n vreeselijke oorvijg, dat hij meende, dat zijn hoofd in stukken zou springen. Hij vloog eerst tegen den eenen wand, en toen tegen den anderen, en eindelijk viel hij op den grond, en bleef daar bewusteloos liggen.

Toen hij weer bijkwam, was hij alleen in de kamer. Hij zag geen spoor meer van den kabouter. De deksel van de kist was gesloten, en het net hing weer op zijn gewone plaats in het venster. Als hij niet gevoeld had, hoe zijn rechterwang gloeide van de oorvijg, zou hij in de verzoeking gekomen zijn te gelooven, dat alles maar een droom geweest was.

"Vader en Moeder zullen in elk geval wel beweren, dat het niet anders geweest is," dacht hij. "Zij zullen wel niets van de preek willen aftrekken om den kabouter. Het is het beste, dat ik maar gauw ga zitten lezen."

Maar toen hij nu naar de tafel ging, merkte hij wat wonderlijks op. De kamer kon toch niet gegroeid zijn! Maar hoe kwam het dan, dat hij zooveel meer stappen moest doen dan gewoonlijk om bij de tafel te komen? En wat bezielde den stoel? Die zag er niet grooter uit dan zoo pas. Maar hij moest eerst op de sporten tusschen de pooten klimmen en dan verder klauteren om op de zitting te komen. En 't ging al net zoo met de tafel. Hij kon niet over het blad van de tafel heen kijken, zonder op de leuning van den stoel te klimmen.

"Wat in de wereld is dat toch!" zei de jongen. "Ik geloof, dat de kabouter den leuningstoel en de tafel en de heele kamer betooverd heeft."

't Preekenboek lag op de tafel, en schijnbaar was het precies als anders, maar daar moest toch ook iets aan mankeeren, want hij kon er geen woord in lezen, zonder gewoon weg op het boek te gaan staan.

Hij las een paar regels, maar toen keek hij toevallig op.