Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/14

Deze pagina is gevalideerd

6

Daardoor viel zijn oog op den spiegel, en toen riep hij hardop "Kijk, daar is er nog een!"

Want in den spiegel zag hij duidelijk een klein, klein kaboutertje, gekleed met een slaapmutsje en een leeren broek aan. "Die is precies gekleed als ik," zei de jongen, en sloeg de handen in elkaar van verbazing. Maar toen zag hij, dat de kabouter in den spiegel hetzelfde deed.

Toen begon hij zich aan de haren te trekken en zich in de armen te knijpen en rond te draaien, en oogenblikkelijk deed hij daar in den spiegel het hem na.

De jongen sprong een paar keer rond, om te zien of er een of ander klein kereltje achter hem stond. Maar hij vond niemand — en toen begon hij van schrik te beven. Want nu begreep hij, dat de kabouter hem betooverd had, en dat de kabouter, dien hij daar in den spiegel zag, niemand anders was dan hijzelf.



DE WILDE GANZEN.

De jongen kon maar niet gelooven, dat hij in een kabouter veranderd was.

"'t Is zeker maar een droom — of verbeelding." dacht hij.

"Als ik even wacht, word ik wel weer een mensch."

Hij ging voor den spiegel staan, en sloot de oogen. Hij opende ze eerst na een paar minuten, en verwachtte toen, dat het weer over zou zijn. Maar dat was niet zoo: hij was en bleef even klein. Overigens was hij precies, zooals hij geweest was. Het lichte vlashaar en de zomersproeten op neus en lippen, de lappen op zijn leeren broek en de stoppen in zijn kousen, alles was precies eender; alleen was alles kleiner geworden.

Neen, stil te staan en te wachten tot het overging, dat diende nergens voor; dat merkte hij wel. Hij moest wat anders probeeren. En het verstandigste wat hij doen kon, was, meende hij, den kabouter op te zoeken en zich met hem te verzoenen.

Hij sprong op den grond, en begon te zoeken. Hij keek achter stoelen en kasten, en onder de slaapsofa, en in den oven. Hij kroop zelfs in een paar rattegaten, maar hij kon den kabouter niet vinden.

Onder het zoeken schreide hij en smeekte, en beloofde alle mogelijke dingen. Hij zou nooit weer zijn woord breken tegenover iemand, nooit zou hij weer ondeugend zijn, nooit weer slapen onder de preek. Als hij maar weer een mensch mocht worden, zou hij zoo'n beste, lieve, gehoorzame jongen zijn. Maar wat hij ook beloofde, het hielp hem geen zier.

Op eens kwam het hem in de gedachte, dat hij Moeder had