Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/15

Deze pagina is gevalideerd

7

hooren zeggen, dat 't kleine volkje gewoonlijk in den koestal woonde, en hij besloot dadelijk daarheen te gaan, om te zien of hij daar den kabouter niet kon vinden. 't Was een geluk, dat de huisdeur op een kier stond, want hij zou niet bij het slot hebben kunnen komen om die open te doen. Maar nu kwam hij er zonder bezwaar door.

Toen hij in de gang kwam, keek hij rond naar zijn klompen, want in de kamer had hij natuurlijk op kousen geloopen. Hij dacht er met verwondering over, hoe hij zich redden zou met die groote, lompe klompen, maar op 't zelfde oogenblik zag hij een paar kleine klompjes op den drempel staan. Toen hij merkte, dat de kabouter zoo zorgvuldig geweest was, dat hij zelfs zijn klompen veranderd had, werd hij nog angstiger. 't Scheen wel de bedoeling te zijn, dat al dit akelige lang zou duren.

Op de oude eikenhouten plank, die voor de gangdeur lag, sprong een musch rond. Nauwelijks kreeg hij den jongen in 't oog, of hij riep: "Tiliet! tiliet! Kijk eens naar Niels den ganzenjongen! Kijk eens naar klein Duimpje! Kijk eens naar Niels Holgersson, klein Duimpje!"

Dadelijk keken de ganzen en de kippen naar den jongen, en daar begon een geweldig gekakel: "Kukeleku!" kraaide de haan, "dat is zijn verdiende loon. Kukeleku! hij heeft mij aan mijn kam getrokken!"

"Ka, ka, ka! Dat is zijn verdiende loon!" riepen de kippen, en dat riepen ze maar al door.

De ganzen liepen naar elkaar toe, staken de koppen bij elkaar en vroegen: "Wie kan dat gedaan hebben? Wie kan dat gedaan hebben?"

Maar het vreemdste van alles was, dat de jongen verstond wat ze zeiden. Hij was zoo verbaasd, dat hij op het stoepje bleef staan luisteren.

"Dat komt zeker, omdat ik in een kabouter ben veranderd," zei hij. "Daarom zeker versta ik nu de taal van de vogels." Hij vond het onuitstaanbaar, dat de kippen maar niet ophielden te roepen, dat het zijn verdiende loon was. Hij gooide ze met een steen en riep. "Houdt je stil, schooiers!"

Maar hij had er niet aan gedacht, dat hij niet meer zoo was, dat de kippen bang voor hem hoefden te wezen. De heele troep kippen rende op hem toe, ging om hem heen staan en riep:

"Ka, ka, ka! dat is je verdiende loon! ka, ka, ka! dat is je verdiende loon."

De jongen probeerde weg te komen, maar de kippen vlogen hem na, en schreeuwden, zoodat hij er bijna doof van werd. Hij was zeker nooit van hen afgekomen, als de huiskat er niet aan was gekomen. Zoodra de kippen de kat zagen, werden ze stil en deden, alsof ze nergens aan dachten dan aan krabben in den