II.
AKKA VAN KEBNEKAISE.
DE AVOND.
De groote, tamme ganzerik, die meê gevlogen was, was er heel trotsch op, dat hij heen en weer vloog over Söderslätt met de wilde ganzen, en de tamme vogels kon plagen. Maar hoe heerlijk hij 't ook vond — hij kon er toch niets aan doen, dat hij tegen den middag moe begon te worden. Hij probeerde dieper adem te halen en de vleugels sneller op en neer te slaan, maar hij bleef toch een heel stuk bij de anderen achter.
Toen de wilden ganzen, die achteraan vlogen, merkten, dat de tamme niet meê kon komen, begonnen ze de gans, die aan de punt van den driehoek vloog, en den tocht leidde, toe te roepen:
"Akka van Kebnekaise!" "Akka van Kebnekaise!"
"Wat wil jelui van me?" vroeg de leidster-gans.
"De witte blijft achter! de witte blijft achter!"
"Zeg hem, dat het gemakkelijker is gauw te vliegen dan langzaam!" riep de leidster, en vloog voort als gewoonlijk.
De ganzerik probeerde wel dien raad te volgen en meer vaart te zetten: maar daardoor werd hij zóó uitgeput, dat hij zelfs tot de geschoren wilgen neerzonk, die langs de akkers en weiden stonden.
"Akka. Akka. Akka van Kebnekaise!" riepen toen zij, die achteraan vlogen, en zagen hoe moeilijk hij 't had,
"Wat wil jelui nu weer?" vroeg de aanvoerster, en scheen geweldig knorrig.
"De witte zinkt naar den grond, de witte zinkt naar den grond!"
"Zeg hem, dat het gemakkelijker is hoog te vliegen dan laag!" riep de leidster. En ze vloog geen ziertje langzamer, maar even snel als te voren.
De ganzerik probeerde ook dien raad te volgen, maar als hij
15