Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/32

Deze pagina is gevalideerd

24

ratten buiten op 't veld te jagen; hij waagde zich ook in de hoeven, om kippen en ganzen te stelen. Hij wist, dat hij in de heele streek gevreesd was. Zooiets mals als dit had hij niet gehoord, sinds hij jong was.

Maar de jongen liep zoo hard, dat het hem toeleek, of de dikke boomen hem achteruit voorbij gleden, en hij haalde Smirre langzamerhand in. Eindelijk was hij zóó dicht bij hem, dat hij zijn staart te pakken kreeg.

"Nu pak ik je toch de gans af!" riep hij, en hield hem met alle macht tegen. Maar hij had geen kracht genoeg om Smirre in zijn vaart te stuiten. De vos sleepte hem meê, zoodat het dorre beukenloof om hem heen opstoof. Maar nu scheen Smirre er achter te komen, hoe weinig gevaarlijk hij was, die hem achterna zat. Hij bleef staan, legde de gans op den grond, en ging met zijn voorpooten op haar staan, om te maken, dat ze niet wegvliegen kon. Hij wilde haar den hals afbijten, maar eerst kon hij niet laten, dat ventje wat te plagen.

"Ga 't nu gauw aan den baas vertellen, want nu bijt ik de gans dood," zei hij.

Maar wie er verbaasd was, toen hij zag, wat een spitsen snoet die hond had, dien hij achterna gezeten had, en wat een nijdige heesche stem hij opzette dat was de jongen! Maar hij werd zoo boos, omdat de vos hem voor den gek hield, dat hij er niet aan dacht om bang te worden. Hij pakte den staart nog steviger vast, steunde tegen den wortel van een beukeboom, en rukte met alle macht. Smirre werd er zoo door verrast, dat hij zich een paar stappen achteruit liet trekken, en de wilde gans kwam vrij. Ze fladderde met moeite omhoog. Haar eene vleugel was gewond, zoodat ze dien nauwelijks kon gebruiken, en daar kwam bij, dat ze niets kon zien in den donkeren nacht in 't bosch, maar zoo hulpeloos was als een blinde. Ze kon dus den jongen heelemaal niet helpen; ze zocht een gat in het groene bladerdak, en vloog weer terug naar het meer.

Maar Smirre vloog op den jongen af. "Als ik de eene niet krijg, dan wil ik den ander hebben," zei hij, en aan zijn stem kon je hooren, hoe woedend hij was.

"Neen, dat moet je niet denken, dat je dien krijgt," zei de jongen, die erg in zijn schik was, omdat hij de gans had gered. Hij hield maar aldoor den vossestaart stijf vast, en zwaaide daarmeê naar den anderen kant, als de vos hem probeerde te vangen.

Dat werd een dans in 't bosch, dat het beukenloof opdwarrelde. Smirre draaide al maar rond, maar de staart draaide ook rond, en de jongen hield zich daaraan vast, zoodat de vos hem niet pakken kon.

De jongen was zoo vroolijk na den goeden afloop van zijn